Naar inhoud springen

Album der Natuur/1855/Berichten oorlog

Uit Wikisource
Zienersberigten van het oorlogstooneel (1855) door Wilhelmus Martinus Logeman
Zienersberigten van het oorlogstooneel werd gepubliceerd in Album der Natuur (vierde jaargang (1855), pp. 61–64. Dit werk is in het publieke domein.
[ 61 ]
 

ZIENERSBERIGTEN VAN HET OORLOGSTOONEEL.



Voor eenigen tijd heeft een couranten-berigt zeker aan menigen lezer een' lach afgedwongen,—hoewel het daartoe niet bestemd was, hoewel de zaak, die er in vermeld werd, zeker oorspronkelijk als iets hoogst belangrijks en in het minst niet lachwekkends werd beschouwd. Ik bedoel het berigt, dat een bewoner van eene der Fransche provinciesteden aangaande den stand der zaken in de Krim op ieder oogenblik tijdingen, zekere tijdingen, beter althans dan die door Tartaren worden overgebragt, kon mededeelen, welke hij opmaakte uit de bewegingen van eenige bloedzuigers in een glas met water. Er is later niets meer aangaande deze hypersympathetische diertjes en hunnen tolk bekend geworden; en men weet dus niet, of de man nog altijd zich daarmede bezig houdt en zijne berigten dan ten gemeenen nutte publiek maakt, of ze maar opteekent om ze acht of veertien dagen daarna met de langs den gewonen weg verkregene te vergelijken. Als men in aanmerking neemt, hoe arm aan uitdrukkingen, hoe rijk daarentegen aan symbolen en hieroglyphen de taal moet zijn, waardoor "bloedzuigers in een glas met water" hunne gewaarwordingen aan den mensch mededeelen, dan blijkt het, dat de laatste partij voor onzen Franschman nog langen tijd wel de wijste zijn zal, en dat hij, ook met den besten wil en de meest bovennatuurlijke wetenschap van zijne diertjes, toch misschien wel eerst als de oorlog lang geëindigd is, het zoo ver zal gebragt hebben, dat hij eenigzins gedetailleerde berigten zal kunnen geven.

Hoe jammer! Wat zou de man zich een roem kunnen verwerven, wat zou hij geld kunnen verdienen,—indien het hem daarom te doen was,—hoe zou hij zich de dankbaarheid verzekeren der Fransche en [ 62 ]Engelsche regeringen en vooral van allen, die reikhalzend naar berigten aangaande hunne verwanten uitzien, indien hij b.v. slechts enkele malen in een week een bulletin kon uitgeven, waarin vermeld stond, wat er op het oogenblik plaats grijpt in die streken, waarheen de bloedigste parodie op de beschaving der negentiende eeuw thans aller oogen gerigt houdt! Hoe jammer voor den man, hoe jammer voor de geheele wereld, dat hij dit niet kan! Hoe zou het te wenschen zijn, dat hij het spoedig leerde, of dat er iemand anders, die het kon, gevonden werd!

Welnu, lezer—en thans laat ik den schertsenden toon, waarop het alleen mogelijk is om over dwaasheden als de bovenvermelde te spreken, varen, en word volkomen ernstig—welnu, er zijn menschen, die, indien de kunst, welke zij voor de oogen der wereld beoefenen, geene dwaasheid, indien de wetenschap, welke zij voorstaan tegen velen, geen leugen is, dit moeten kunnen. Er zijn menschen, die voorgeven een' ander' in zulk eenen toestand te kunnen brengen, dat zijn geest geheel van tijd en ruimte onafhankelijk is, dat hij met het oog der ziel aanschouwt wat gebeurt en gebeurd is op de verst verwijderde plaatsen: er zijn zoogenaamde magnetiseurs, er zijn zoogenaamde magnetisch helderzienden, clairvoyants of clairvoyantes. Voor dezen is het thans tijd om te toonen wat hunne kunst vermag, en daardoor, wat zij is. Zoo ooit, dan kunnen zij nu, eens voor altijd, hunne vele tegenstanders, die beweren dat alles wat van het helderzien verhaald wordt niets anders is dan zelfbedrog of eene aan anderen gepleegde behendige misleiding, overtuigen, dat zij dwalen, en dus hen, die thans smalen op hetgeen zij hunne kunst en wetenschap noemen, dringen om daarvoor vol eerbied het hoofd te buigen. Daartoe zal het niet eens noodig zijn, dat alle magnetiseurs van hunne clairvoyantes oorlogsberigten verkrijgen en die publiek maken. Als onder het legio dier menschen, dat over geheel de wereld verspreid is, slechts één, een enkele kon gevonden worden, die van een enkel belangrijk oorlogsfeit op het oogenblik dat het geschiedde zulk een berigt geven kon, dat later bleek waar en juist te zijn, dan was het reeds veel; want wat zou dan beletten, om dit te herhalen en dus eene geheele reeks van onwaardeerbare berigten te [ 63 ]verkrijgen? Laat een of eene der duizenden in Europa, welke, zoodra zij slechts in aanraking komen met een kleedingstuk van den eenen of anderen zieke, die op mijlen afstands van hen is verwijderd, dadelijk aangaande den aard zijner ziekte en de geneeswijze daarvan alles weten te zeggen, wat aan geen sterfelijk mensch ook in de onmiddelijke nabijheid des patients bekend is, laat een van deze zich bereid verklaren om, met een kleedingstuk van Lord raglan of canrobert in aanraking gebragt, te zeggen—niet eens wat er in het ligchaam dier veldoversten,—maar slechts wat er in hunne nabijheid geschiedt: en eene stoomboot, kan er iemand aan twijfelen, zal van zulke kleedingstukken dadelijk een gansche kistvol gaan halen.

Nog eens dus, er is geene gelegenheid denkbaar, waarbij de zich noemende voorstanders van het dierlijk magnetisme schitterender triomf kunnen behalen, voor zich en voor hunne kunst meer aanzien kunnen verwerven, dan deze. De aanleiding daartoe ontbreekt hun niet; want al is het misschien nog niemand in den geest gekomen om ze, zoo als hier geschiedt, openlijk daartoe aan te sporen en ze als het ware daartoe uit te dagen, in hunne omgeving zal toch ligtelijk wel de een of ander aan zulke zaken hebben gedacht, en zoo niet, dan behooren zij er zelf aan te denken.

Maar is het misschien te veel van hunne kunst gevergd? O neen, dat kan niet zijn! Hoe vele voorbeelden zijn er van berigten, door somnambules gegeven aangaande personen, die hun verblijf hadden op nog grooteren afstand, dan waarop zich het oorlogstooneel van hier bevindt, in Indië b.v. En bovendien, wat kan het tot de zaak doen, of de afstand, waarop de geest des helderzienden zich verplaatsen moet, eenige mijlen meer of minder is? Gewis, als de kunst, of de wetenschap, of hoe zal ik het noemen, die men door de wonderbaar uit hunne beteekenis gerukte woorden dierlijk magnetisme aanduidt, wezenlijk dát is, wat hare voorstanders willen dat zij zijn zal, dan moeten hare beoefenaars, sommige daarvan althans, hunne somnambules zoo ver kunnen brengen.

Doen zij dit, en logenstraft het vervolg hunne berigten niet, dan zal het klinken en weergalmen door de geheele beschaafde wereld: dat het Mesmerisme eene waarheid is.

[ 64 ]Geschiedt dit niet; is er onder allen geene enkele, die het durft te wagen, dan blijkt het, dunkt mij, zonneklaar, dat zij het niet kunnen. En als geen van allen dit kan, dan zullen er velen gevonden worden onder hen, die vroeger aan de wonderen der somnambules geloofden, welke nu gaan twijfelen, en een nog grooter aantal onder hen die aarzelen, om voor zich zelven te beslissen wat zij daarvan wel en wat zij er niet van gelooven moeten, welke nu, van halve voorstanders, geheele tegenstanders zullen worden.

Lezers van het Album der Natuur, gij allen die naar waarheid zoekt, let op of er iets dergelijks geschiedt. Zoo ja, dan zal het van zelf gerucht maken, zooveel als het verdient; zoo neen, dan is het, dunkt mij, een feit belangrijk om te constateren, dat het niet geschiedt.

En het zal niet geschieden.


H. Dec. 1854.