Album der Natuur/1860/Maalstroom
De maalstroom of moskenstroom (1860) door Pieter Harting |
'De maalstroom of moskenstroom,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (negende jaargang (1860), pp. 158-160. Dit werk is in het publieke domein. |
DE MAALSTROOM OF MOSKENSTROOM.
Wie heeft niet van dezen algemeen bekenden stroom hooren spreken, dien men reeds in lang verloopen tijden kende, welke aanleiding gaf tot de avontuurlijkste verhalen en fabelen en door de zeevaarders zoo gevreesd werd, dat zij niet waagden hem op eenen afstand van vele mijlen te naderen, uit vrees van in den afgrond gesleept te worden, eenen stroom, die welligt meer dan iets anders Noorwegens naam in verre gewesten bekend maakte?
In den nieuweren tijd schijnt de voorstelling aangaande dezen stroom eene tegenovergestelde, hoewel niet juistere, rigting genomen te hebben. Dewijl men thans de oorzaken en krachten, die hem teweeg brengen, althans ten deele beter kent, heeft men dit verschijnsel niet alleen van het fabelachtige trachten te zuiveren, maar men heeft zelfs datgene, wat er inderdaad waar aan is, ontkend. Zooals meer ligt ook hier de waarheid in het midden. De Moskenstroom,—dit is de naam, dien deze stroom in Noorwegen zelf draagt,—kan onder zekere omstandigheden zoo stil en rustig zijn, dat men hem met kleine booten kan bevaren, terwijl hij op andere tijden zoo hevig is, dat het zelfs aan eene groote stoomboot niet geraden zoude zijn met hem in het strijdperk te treden.
De Moskenstroom of Maalstroom vertoont zich in de zee tusschen Lofotodden (de zuidspits van Moskenäsö, 67° 49') en het eiland Mosken (67° 45'). De afstand tusschen deze beide punten bedraagt derhalve ongeveer eene geographische mijl. Ook ten zuiden van deze plek, tusschen Mosken en Warö en tusschen Warö en Rost, en in het algemeen door alle zeeëngten, die de Lofoten-eilanden van elkander scheiden, gaat eene meer of minder hevige strooming, doch die nimmer zulk eene kracht erlangt, als de Moskenstroom onder bijzondere omstandigheden aanneemt.
[ 159 ]De oorzaak, althans eene der oorzaken van dit verschijnsel is de werking van eb en vloed, doordien de groote Vesi-Fjörd en de daarbinnen gelegen Fjorden (inhammen in de kust), bij het rijzen en dalen der zee, het water in en weder uit laten stroomen; waardoor tegengestelde bewegingen ontstaan, die ten slotte hier en daar in eene draaijende overgaan.
De Moskenstroom is vrij van ondiepten, alleen met uitzondering van de ondiepte, die den naam van Horgan draagt, en welke ongeveer op gelijken afstand, ongeveer eene halve mijl, zoowel van de zuidspits van Lofoten als van de Höghölmer (Havikseilanden) ligt. Op Horgan staan niet meer dan 42 voeten water en men kan deze plek ook bij zeer kalm weder herkennen, daar het water boven de ondiepte steeds kookt en "maalt" en eene schuimende oppervlakte vertoont. Aan deze eigendommelijke beweging, waarbij het schuim in kringen rondgevoerd wordt, iets dat echter ook op andere plaatsen van den Moskenstroom wordt waargenomen, is hij den naam van Maalstroom verschuldigd.
Behalve van eb en vloed is de rigting en de kracht van den Moskenstroom ook van weer en wind afhankelijk. Wanneer de Westelijke winterstormen op zee heerschen, dan vloeit de stroom in den regel naar het Oosten, zoowel tijdens de eb, als tijdens den vloed. Op het oogenblik dat het eene getij zijn hoogste of zijn laagste punt bereikt heeft, is de snelheid van den stroom het geringst, maar gedurende het rijzen en dalen van het water kan onder zulke omstandigheden de stroomsnelheid zoo sterk worden, dat de zee geheel onbevaarbaar is. Des winters gebeurt het niet zelden, dat Westelijke stormen de zee met kracht naar het land jagen, terwijl tegelijkertijd de landwind van uit het Oosten door den Vest-Fjörd naar buiten waait.
Inzonderheid in dit geval, wanneer dus de golven in dubbele en wel tegengestelde rigting op elkander stooten en zich paren aan het geweld van den stroom zelven, kan het gebeuren, dat het geheele vaarwater tot eene enkele schuimende branding wordt en dat het gevaarlijk is, zich in hare nabijheid te wagen, want alsdan ontstaan draaikolken, wervelende waterstroomen, die in onregelmatigheid en kracht met de snelheid des geheelen strooms toenemen en bewerken, [ 160 ]dat geen vaartuig, misschien zelfs geene stoomboot, meer aan het roer gehoorzaamt.
Ook des zomers kan de stroom, en wel onder geheel tegenovergestelde omstandigheden, gevaarlijk worden, namelijk wanneer windstilte ontstaat of de wind zeer zwak wordt, wanneer men den stroom wil kruisen. Men loopt alsdan gevaar op de reeds genoemde onondiepte Horgan naar Lofotodden of op een der vele klippen, die het eiland Mosken omgeven, te drijven.
Het gevaarlijkst voor den zeevaarder, die dezen stroom moet oversteken, zijn derhalve de winterstormen en windstilte. Waait daarentegen gedurende den zomer bij goed weder een gestadige en niet te zachte wind, dan is de vaart over den stroom niet te vreezen; zonder gevaar kan hij dan zoowel door grootere vaartuigen als door booten bevaren worden.
Eindelijk is het ook zeer waarschijnlijk, dat de Golfstroom, die de kusten van Lofoten en Westeraalen volgt en daar met grootere snelheid dan ergens elders langs de Noorweegsche kust loopt, op het ontstaan der heftige strooming zoowel bij Mosken als bij de verdere daar voorhandene zee-inhammen en zee-engten eenigen invloed uitoefent.
(Ontleend aan a. vibe, Küsten und Meer Norwegens in petermann's Geograph. Mittheil. 1860, Erganzungsheft, p. 20).