Archiefwet 1995/Hoofdstuk III
← Hoofdstuk II. Archiefbescheiden in het algemeen | Archiefwet 1995 (1995) door Nederlandse Overheid | Hoofdstuk IV. Archiefbescheiden van provincies → |
[ 7 ]
HOOFDSTUK III. ARCHIEFBESCHEIDEN VAN HET RIJK
Artikel 23
1. De Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat, de directeur van het Kabinet der Koningin en Onze ministers dragen zorg voor hun archiefbescheiden, voor zover deze niet zijn overgebracht naar een rijksarchiefbewaarplaats.
2. Onze minister draagt tevens zorg voor de archiefbescheiden, die in de rijksarchiefbewaarplaatsen berusten.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde zorg wordt uitgeoefend.
Artikel 24
1. Onze minister is bevoegd overheidsorganen als bedoeld in de artikelen 23, eerste lid, en 41, eerste lid, er op te wijzen dat zij dienen te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2. In geval een overheidsorgaan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid niet opvolgt, kan Onze minister bepalen, dat de archiefbescheiden van dat orgaan of een door hem aan te wijzen deel daarvan naar een door hem aan te wijzen rijksarchiefbewaarplaats worden vervoerd om daar tot nadere beschikking te worden bewaard. De kosten van vervoer, van het in goede, geordende en toegankelijke staat brengen en van bewaring komen ten laste van het betrokken overheidsorgaan.
3. Onze minister maakt van zijn bevoegdheid, genoemd in het tweede lid, geen gebruik dan na overleg met het betrokken overheidsorgaan.
4. De bevoegdheid, genoemd in het tweede lid, geldt niet ten aanzien van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat en het Kabinet der Koningin.
Artikel 25
1. Er is onder de bevelen van Onze minister een rijksarchiefdienst, aan het hoofd waarvan staat de algemene rijksarchivaris, die in het bezit dient te zijn van een diploma archivistiek.
2. De rijksarchiefdienst heeft tot taak:
- a. het beheer van de in de rijksarchiefbewaarplaatsen berustende archiefbescheiden;
- b. het toezicht op het beheer van de in de artikelen 23, eerste lid, en 41, eerste lid, bedoelde archiefbescheiden, overeenkomstig bij algemene
maatregel van bestuur te stellen regels;
- c. het verrichten van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of door Onze minister opgedragen taken.
Artikel 26
1. Te ’s-Gravenhage is gevestigd de algemene rijksarchiefbewaarplaats, welke is bestemd voor de bewaring van de archiefbescheiden der overheidsorganen, waarvan de functies zich over het gehele rijk uitstrekken of hebben uitgestrekt. De algemene rijksarchivaris is daarvan de beheerder.
2. In de hoofdplaats van elke provincie is gevestigd een rijksarchiefbewaarplaats, welke is bestemd voor de bewaring van de archiefbescheiden van de provinciale organen. Voorts is de rijksarchiefbewaarplaats in de hoofdplaats van een provincie bestemd voor de bewaring van de archiefbescheiden van de in die provincie gevestigde organen van het rijk, van de voormalige provinciale en departementale besturen en van de in artikel 41, eerste lid, bedoelde overheidsorganen, waarvan de functies zich niet over het gehele rijk uitstrekken of hebben [ 8 ]uitgestrekt. Een rijksarchivaris, die in het bezit dient te zijn van een diploma archivistiek, is daarvan de beheerder.
3. Bij koninklijk besluit kunnen andere rijksarchiefbewaarplaatsen worden aangewezen of gevestigd dan de in het eerste en tweede lid bedoelde.
4. Bij koninklijk besluit kan worden bepaald, dat archiefbescheiden van overheidsorganen, waarvan de functies zich over het gehele rijk uitstrekken of hebben uitgestrekt, worden bewaard in de rijksarchiefbewaarplaats in de hoofdplaats van de provincie, waarin deze overheidsorganen gevestigd zijn of zijn geweest.
5. Bij koninklijk besluit kan worden bepaald, dat archiefbescheiden van overheidsorganen, waarvan de functies zich over meer dan een provincie doch niet over het gehele rijk uitstrekken of hebben uitgestrekt, worden bewaard in de algemene rijksarchiefbewaarplaats.
6. Omtrent de bewaring in rijksarchiefbewaarplaatsen van andere dan in het eerste en tweede lid bedoelde archiefbescheiden beslist Onze minister.
7. Onze minister stelt de verdere inrichting van de rijksarchiefdienst vast.