De Duinen en Bosschen van Kennemerland/Aantekeningen

Uit Wikisource
De Bosschen De Duinen en Bosschen van Kennemerland door Frederik Willem van Eeden

Aantekeningen

Naamlijst
De Duinen en Bosschen van Kennemerland zijn Bijdragen tot de Kennis van het Landschap en den Plantengroei in een Gedeelte der Provincie Noord-Holland. Het is geschreven door Frederik Willem van Eeden en uitgegeven door de Gebr. Hoitsema in Groningen in 1868.


[ 86 ]
 

AANTEEKENINGEN.

 

 

1. Woud zonder genade. Zie daaromtrent mr. l.ph.c. v.d. bergh, Handb. der Middel-Nederl. Geographie, bl. 98, en a.g.b. schayes, les Pays-bas avant et durant la domination romaine, 1, 340, 342.

2. Haarlemmerhout. In eene grafelijke rekening van 1344 heeft men opgeteekend gevonden: "twee wilde ossen ende een hert uten houte van Harelem." Zie v.d. bergh, Handb. der Middel-Nederl. Geog., bl. 99. In 1275 was het houtvesterschap van den Harelemmerhoute een aanzienlijke betrekking. Zie ampzing, Haerlem, bl. 92.

3, Baduhenna. Dit bosch wordt vermeld door caesar, de Bell. Gall., VI, 10, en tacitus, Ann., IV. De naam doet denken aan Batua, Bathua en Pagus Baduanus, vermeld in oude stukken van de 9de en 10de eeuw. Zie v.d. bergh, Handb. d. M.N. Geogr., bl. 199. Ik meen daarom dat het in Gelderland gelegen heeft.

4. De Boom, het oudste wapen van Haarlem. Zie hierover v. oosten de bruyn de stad Haarlem, bl. 18; dr. d.j. vergens, Haarl. Vertellingen, bl. 43, 50. Wij moeten hierbij niet denken aan een wapen in heraldieken zin; deze zijn van latere dagteekening, maar aan een zinnebeeld, welligt het symbool der godin, in den geest der Duitsche Irmenzuilen.—Over de vereering der boomen bij de oude Friezen leze men westendorp, Noordsche Mythologie; v.d. bergh, Woordenboek der Ned. Myth.; scrayes, a. b., II, bl. 336; acker stratingh, Aloude Staat en Gesch. des Vaderl., II, bl. 384.—Welligt staat de oude merkwaardige sage van frederik barbarossa in verband met den Haarlemschen dorren boom. Zie grimm, Deutsch. Myth., 2e Ausg., S. 907, 909. thorpe, Northern Mythol., III, 102. De sage luidt aldus: "Op den Kifhäuser in Thuringen slaapt frederik barbarossa; hij zit aan een ronde steenen tafel, met het hoofd in de hand; zijn baard is rondom de tafel gegroeid en heeft reeds tweemaal den omtrek omsloten; zoodra de derde rondte is gemaakt, zal de koning ontwaken. Dan zal hij zijn schild hangen aan een dorren boom: de boom zal daardoor groen worden, en betere tijden zullen komen." Ik houd met grimm de grondslagen van deze sage voor afkomstig uit den voor-Christelijken tijd.—De over[ 87 ]levering van god donar is later op frederik barbarossa overgegaan.—Even als deze sage houd ik ook die van de Damiate-scheepjes van voor-Christelijken oorsprong, en afkomstig van het groote feest der moedergodin, waarbij een schip als heilig teeken werd rondgedragen.—Dit schip werd, na afloop der plegtigheid, in het heiligdom opgehangen, Ook in sommige plaatsen van Holstein hangen scheepjes in de kerken. Het ronddragen van het schip geschiedde door de wevers. Nog in het begin dezer eeuw hielden de Haarlemsche wevers, in Junij, op de zoogenoemde Krokjesdagen, optogten, waarvan de oorsprong toen reeds lang vergeten was. De sagen van barbarossa, damiate, engelmundus, enz. schijnen de oude heidensche overleveringen van lieverlede te hebben vervangen. Zie grimm, a, b., 236, 243.—thorpe, a. b., I, 282. c. de koning, Tafereel der stad Haarlem, IV, 352.—De vereering van het schip en den ploeg wijst op de oudste bekende godsdiensten der menschheid en op de afkomst onzer voorvaderen uit Azië.

5. Bakenes. De overlevering aangaande de Bacchusdienst aldaar kan men in ampzing's en schrevelius beschrijvingen van Haarlem nalezen; voorts in v. leeuwen, Batavia Illustr., 1243; westendorp, a.b., 148; v.d. Bergh, Ned. Volksoverl. en Godenleer, bl. 89.—De oudheid van Bakenes wordt aangetoond in ampzing, bl. 26 en 55, en v.o. de bruyn, bl. 64.—Ik ben nog niet geheel afkeerig van het gevoelen van p. schriverius, die den naam Bakenes afleidt van het middelnederd. Bake, wild zwijn; dit dier toch was aan de groote moedergodin gewijd.—Het schijnbaar onedele van deze toewijding valt weg, als men bedenkt, dat niet ons varken bedoeld wordt, maar het wilde zwijn, de ever, de leeuw der Noordsche wouden, voor wiens vroegere vereering nog de veelgebezigde naam Evert getuigt. Eenige overoude namen van straten op Bakenes versterken mijn vermoeden: Valkensteeg, Ravensteeg, Biggensteeg, Vrouwensteeg, Banne(vervloekte) steeg wijzen op den heidenschen tijd. De valk en de raaf waren heilige vogels; bij de Scandinaviërs was de valk aan Freyja, de raaf aan Odhin geheiligd. Aan Freyja werden in het najaar koeken in den vorm van zwijnen ten zoenoffer gebragt. Nog heerscht, volgens grimm (Myth., S. 194), op sommige plaatsen in Zweden de gewoonte om tegen kersttijd koeken in den vorm van zwijnen te bakken.—Merkwaardig is het, dat die gewoonte ook te Haarlem bestaat, en ik twijfel zeer, of zij wel geheel op rekening van de varkenmarkt te brengen is.

6. Hertha-dienst. Zie tacitus, d. M. Germ., 40; westendorp, a.b., bl. 80; Bat. III. 391; veegens, a.b., bl. 49.—De heer veegens veronderstelt dat Hartjesdag van Hertha is afgeleid.—De onzekerheid, dat ooit een vrije jagt aan de Haarlemmers verleend is, blijkt o.a. uit ampzing, bl. 74.—Behalve den naam Hertha, vinden wij nog tallooze namen vermeld, waaronder de moedergodin bij de oude Noordsche volken bekend was. Van die namen schijnt die van Brechta of Berchta (Perahta, Perchtha) voor deze streken het waarschijnlijkst. (Zie over vrouw Brechta, grimm, Myth., a.b., S. 250), De maan schijnt bijzonder aan Brechta toegewijd geweest te zijn; van daar heette de Maandag oudtijds ook Prechtag, en is nog die dag bij het landvolk in hooge eer.—Misschien is in die toewijding de oorsprong te zoeken van den naam Manpad (Mânepad), tusschen Haarlem en de Vogelenzang gelegen.—De [ 88 ]gewone afleiding van "Mannen" acht ik onwaarschijnlijk.—Zie over Prechta ook westendorp, a.b., bl. 261.

7. Haarlem (Vroegere naamsafleidingen van). Zie v.o. de bruyn, I, bl. 11, 13, Bat. Ill., 675.—Na verscheidene pogingen om den naamsoorsprong van Haarlem na te vorschen, ben ik eindelijk tot het vermoeden gekomen, dat hij te zoeken is in het oud-saksisch ërl (heer of graaf), angelsaks. eorl, oud-noordsch iarl, (engelsch earl).—Haarlem is dan eertijds geweest, hetzij ërlhem in den Saksischen tijd, hetzij iarlhem onder de Noormannen; de heeren- of gravenplaats, de hofplaats, waar de heeren van Kennemerland vóór de 10de eeuw gebied voerden. Digt bij Haarlem ligt de buurt Schalkwijk. Deze naam kan afgeleid zijn van het oud-saks. scalc, knecht. De verhouding van Haarlem en Schalkwijk was dan evenzoo als later die van Berkenrode en Knapenburg. Ik geef echter dit alles voor niet meer dan eene gissing.

8. Harah. Tempelhut. Zie westendorp, a.b., bl. 295, 297; schayes, I, bl. 292; j. ab utrecht dresselhuis, de Godsdienstl. der oude Zeelanders, bl. 118; v.d. bergh, Middel-Nederl. Geogr., bl. 299.

9. Harald en Roruk. Zie v.o. de bruyn, I, bl. 13. wagenaar, Vaderl. Hist, II, bl. 49. Jon. a. leydis, Chronicon Egmundanum, 5.

10. Haarlemmerhout in 1426 omgehakt en op nieuw beplant. Zie dr. c. ekama, Het beleg van Haarlem in 1426, bl. 34. Het Kaatsveld in 1755 beplant. Zie spilman en van noorde, Gezichten rondom Haarlem,—Spanjaardsveld. Zie g. tysens, Gedichten, 1720, II, bl. 6.

11. Duinen tusschen Haarlem en Heemstede, afgezand. Zie ampzing, bl. 84.

12. Kraantje-lek. Zie v.d. bergh, Ned. Volksov. en Godenl., bl. 68.—Voor het gevoelen, dat omstreeks deze plaats een dorp moet gelegen hebben, pleit ook de naam "Buurweg", zoo heette de schilderachtige weg, die langs het voormalige Volmeer naar den Zandvoortschen straatweg loopt en waar men thans zeer weinig "buren" vindt. De oude kastelein verhaalde ook van een kelder, dien men in zijne jeugd in die omstreken bij het graven had gevonden.—De naam Kraantje-lek is misschien de verbastering van een ouden plaatsnaam, waarin "lek" (laak, leek, laca) voorkwam in de beteekenis van eene grensscheiding of van een water, hetzij een meer, een beek of eene rivier. Zoo is de naam Medemblik afgeleid van Medemelake enz.

13. Witte van Haemstede. Zie Chronijk v. Holland v.d. Klerk der Lage Landen. Kort Chronijkje, bl. 22.

14. Rijntak langs Brederode, enz.—Hierover leze men de Divisie-Chronijk, 2e uitg., bl. VII; ampzing, bl, 11 en 22; Beschr. v.h. oude Batav. Zeestrant, s' Hage 1753; acker stratingh, I, 198; v.d. hull, Oorspr. en gesch. der Holl. duinen, bl. 67; v.d. bergh, in nijhoff's Bijdragen v. Vaderl. Gesch. en Oudheidk., 1854, bl. 282, enz.

Ik kan hierbij nog voegen, dat de naam van de buitenplaats "de Rijp" onder Bloemendaal herinnert aan een rivieroever. Zie over de beteekenis van dit woord v.d bergh, Middel-Ned. Geog., bl. 305.

De Divisie-Chronijk plaatst den voormaligen loop des Rijntaks bij Volmeer en Bentveld, dus in eene streek, die thans door de duinen is overzand, maar waar men aan de rigting der duinen nog zeer goed den voor[ 89 ]maligen loop van een breed water kan herkennen. Op de bekende kaart van joost jansz. beeldsnijder ziet men door de gansche duinketen eene reeks van waterplassen en meertjes, die voor de meening pleiten, dat hier vroeger een water gestroomd heeft. Het meertje achter Bloemendaal is daarvan een der laatste overblijfselen, en ook vooral merkwaardig, omdat het in geen verbinding staat met het afzakkende duinwater, maar een waterhekken op zich zelf vormt. Eindelijk zijn in het jaar 1867 in de omstreken van Haarlem, op eene zekere diepte, hier en daar sporen van eene kleibedding te voorschijn gekomen, die het vermoeden versterken. Zie Album der Natuur, 1867, bl. 311.

15. Bentveld. In de lijst der Utrechtsche kerkgoederen uit de 10de eeuw komt de naam Benetfelda voor. Wordt hiermede Bentveld bedoeld en heeft deze naam eene godsdienstige beteekenis, dan wordt daardoor de overlevering van het klooster in Mariënbosch versterkt. (Oork. boek v. Holl. en Zeel., bl. 24.)

16. De Blaauwe Trappen. Deze naam is overoud en heeft mij steeds herinnerd aan de "Fortrapa" bij Kinnem, waarvan melding is gemaakt in het charter van koning karel aan graaf diederik in 922, en omtrent wier juiste ligging groot verschil van meening heeft bestaan. Zie over Fortrapa, v.d. bergh, Midd. Ned, Geogr., bl. 59. De Blaauwe Trappen vormen met de duinen van de plaats "Jagtlust" tot aan den Kruidberg een zeer oude en oorspronkelijke duinhelling, aan wier voet zich de kleiachtige weilanden van Brederode onmiddellijk uitstrekken.

17. Kan de naam Brederode ook afkomstig zijn van het oude Bretenheim of Bredheim van het Utrechtsche kerkregister? De bekende afleiding van "Breede roeden" komt mij onwaarschijnlijk voor.—Ik houd den oorsprong van dien naam voor Scandinavisch. Het Deensche woord "Bredde" beteekent "oever" of "strand", en "rode" afkomstig van het Deensch "rod", wortel, werd algemeen gebruikt om een plaats aan te duiden, waar het wilde bosch was uitgeroeid. Van daar ook ons woord "rooijen."—Misschien is ook de naam "Tetrode" de oude naam van het dorp Overveen en van een der oudste adellijke geslachten van Kennemerland, afgeleid van het Deensch "Tet" (Tœt), "digt bij", omdat de plaats digt bij Haarlem lag. Dat de Tetrode's een overoude Haarlemsche familie zijn geweest, bewijst eene oorkonde van het jaar 1310, waarvan mij door den heer j. tetterode te Amsterdam welwillend inzage is verleend.—De geschiedenis der Denen in Kennemerland acht ik een hoogst gewigtig onderwerp voor oudheidkundige nasporingen, vooral ook omdat ik tusschen Noord-Nederland, Denemarken en Engeland een grooter ethnologische verwantschap aanneem dan tusschen Noord-Nederland en Pruissen.

18. Heerenduinen en Prinsenbosch. Deze goederen hebben langen tijd aan het huis van Oranje-Nassau behoord en zijn na den dood van prins willem II in andere handen gekomen. Zie a. loosjes p.zn., Hollands Arkadia, bl. 328.

19. Het voormalig slot Oud-Haarlem bij Heemskerk is zeker een der oudste kasteelen van Kennemerland geweest, misschien wel de zetel van de graven dezer gouw. In oude geschriften wordt het ook "het huis ter Lek" genoemd,—Zie Nederl. Oudtheden, te Amsterdam bij j.v. [ 90 ]roijen, 1700, bl. 192.—Volgens ampzing is het verwoest in 1436. Zie ampzing bl. 18.—Met zekerheid kan dienaangaande echter nog niets worden gezegd, omdat het aantal kasteelen in de omstreken van Beverwijk en Heemskerk zeer groot was, en men dikwerf de namen heeft verward. De bouwval wordt thans door den niet oudheidlievenden eigenaar geheel opgeruimd.

20. Wat de gevelversieringen van de Noordhollandsche dorpswoningen betreft, acht ik eene beschrijving en afbeelding daarvan uit een ethnologisch oogpunt hoogst wenschelijk, omdat die versieringen meer en meer in onbruik geraken. Omtrent den Scandinavischen, Tyroolschen en Zwitserschen stijl raadplege men g. semper, der Stil in den Technischen u. Tektonischen Kunsten, II, 288.