Naar inhoud springen

De Katholieke Illustratie/Jaargang 1/Nummer 3/De wereldtentoonstelling van Parijs - vervolg

Uit Wikisource
De meteorograaf van Pater Secchi De wereldtentoonstelling te Parijs (1867) door onbekend auteur

De Katholieke Illustratie, jrg. 1, nr. 3 (1867), p. 23-24.

Frans Joseph bij zijne krooning tot koning van Hongarije
Uitgegeven in 's-Hertogenbosch door Administratie van de Katholieke Illustratie (uitg. door Henri Bogaerts).
[ 23 ]

DE WERELDTENTOONSTELLING TE PARIJS.


Vervolg.

De uitbundige toejuichingen, die kolonel Heine ten deel vielen, had hij voornamelijk te danken aan de belangrijkheid van zijn onderwerp. De Stille Zuidzee-spoorweg eenmaal gereed zijnde, zal welligt eene verplaatsing van den handel tengevolge hebben, nog gewigtiger dan die welke veroorzaakt werd door de ontdekking van de Kaap de Goede Hoop. Die spoorweg toch zal over het Rotsgebergte loopen, dat de Vereenigde Staten van Californië en de overige Oostkust van de Stille Zuidzee scheidt; gereed zijnde zal hij dus het Oosten en Westen van Noord-Amerika vereenigen en den reiziger gelegenheid geven in 6 à 7 dagen van de oevers van den Altantischen Oceaan aan die van de Stille Zuidzee te komen; de goederen, die van Indië naar Westelijk Europa, of omgekeerd, moeten vervoerd worden, zullen niet meer de oude wegen langs de Kaap de Goede Hoop en Kaap Hoorn volgen maar uit de Spaansche, Fransche, Hollandsche of Engelsche havens regt de Atlantische zee oversteken en per spoor door Amerika gevoerd, verder per schip naar China, Japan of Indië gebragt worden.

Deze zaal verlatende, rigten wij onze schreden naar het paleis van den Beij van Tunis, welks pracht en kleurenrijkdom reeds op grooten afstand onze blikken trekt; het is van een regelmatigen en sierlijken bouwtrant, en bevat een aantal groote en kleine zalen, die de voorwerpen bevatten door den Beij ten toongesteld. Men komt in het paleis langs een breeden trap, waarop aan weêrszijden zes leeuwen met uitgestrekte pooten uwen gang bespieden; naast den trap aan iedere zijde verheft zich een vierkant paviljoen, waarvan de kanteelen als een zaag zijn uitgesneden. In het midden van het paleis bevindt zich eene opene binnenplaats, die gedurende het warmste gedeelte van den dag of ook als het regent door een prachtig purperen zeil, hetwelk met rozenwater en andere geurige vochten wordt besproeid, overdekt wordt. Aan die binnenplaats komen een tal van kamers uit; in de hoeken er van staan divans, en in het midden werkt een fontein. De vensters der kamers leveren een onbegrijpelijk schoon gezigt op; de kunstenaars hebben in het gips, dat het gekleurde glas bedekt, met den beitel, allerlei geïmproviseerde boomen, bloemen, vogels enz. gesneden, en de kleuren, als edelgesteenten van het heerlijkste rood, geel en blaauw door de voorwerpen heen schitterende, doen aan een tooverpaleis denken. De zalen bevatten tallooze voorwerpen, waarop de Oostersche kunst zich in hare grootste [ 24 ]volkomenheid heeft geopenbaard; men ziet er behangsels met de prachtigste schilderstukken versierd; tapijten, waarop de bloemen schijnen te groeijen; allerlei vlechtwerken, geheel van gouddraad vervaardigd; meubelen, waarvan men niet weet wat men meer moet bewonderen: de kostbaarheid der stoffen, waarvan zij gemaakt zijn, hare netheid of geriefelijkheid.

Niet verre van het paleis van den Beij van Tunis staat dat van den keizer van Marokko; dit heeft veel overeenkomst, vooral wat het inwendige betreft, met het eerste, wij zullen dus slechts spreken van den stal, die er bij behoort; deze bevat eenige kameelen en dromedarissen met hunne oppassers door zijne Marokkaansche Majesteit naar het veld van Mars gezonden; hij had deze moeite kunnen sparen, daar ook de Onderkoning van Egijpte kameelen gezonden heeft en deze dieren, sinds ze in alle dierentuinen voorkomen, den Europeanen volstrekt niet vreemd meer zijn.

Oostersche gebouwen. (Parijsche Tentoonstelling.)

De avondzon, den Marokkaanschen oppasser, terwijl hij zijn kameel verzorgt, beschijnende, geeft den schilder ongetwijfeld stof voor een schoon doek.

Thans gaan wij van af Marokko eene geduchte reis doen; wij reizen namelijk voorbij Mexiko naar de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, wij zouden bijna vergeten het paviljoen der Vorstendommen te noemen, dat door zijne betrekkelijk geringe uitgestrektheid minder de blikken tot zich trekt; meer doet dit de tempel van Xochicalco, die door Mexico is tentoongesteld en ons noodzaakt te denken aan de droevige gebeurtenis, die wij zoo gaarne zouden willen vergeten; men geloove nu niet, dat die tempel zoo fraai is, och neen, het schijnt een houten gebouw, met doek overtrokken, is niet meer dan een afgodstempel en was weleer het verblijf van den God Xochicalco, dien men lillend menschenvleesch moest offeren.
(Wordt vervolgd.)