De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XXV

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Hoofdstuk XXIV De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920) door Mark Twain

Hoofdstuk XXV

Hoofdstuk XXVI
Uitgegeven in Nijmegen door G.J. Thieme.

[ 184 ]

HOOFDSTUK XXV.




Tom was ten tweeden male de held van den dag, - het troetelkind der ouden van dagen, het voorwerp van afgunst der jeugd. Zijn naam werd zelfs door de drukpers onsterfelijk gemaakt, want hij werd eervol in het ‘Peterburgsche blaadje’ vermeld. Er waren er zelfs, die in hem, indien hij aan de galg ontkwam, een toekomstigen President zagen.

Zooals dat gewoonlijk gaat, koesterde de veranderlijke, onredelijke wereld Muff Potter aan haar hart en vertroetelde hem even dwaas als zij hem te voren had beschimpt. Doch aangezien deze gewoonte de menschheid eer tot lof dan tot blaam strekt, zou het onheusch zijn er haar een verwijt van te maken.

De eerstvolgende dagen waren voor Tom een tijdperk van onvermengd genot, maar zijne nachten waren vreeselijk. Het beeld van Injun Joe vervolgde hem in zijn droomen; de moordenaar stond gedurig voor hem, met verdelging in zijn oog. De knaap was er voor geen geld toe te bewegen om na zonsondergang de deur uit te gaan. De arme Huck verkeerde in denzelfden toestand van ellende en schrik, want Tom had den avond voor den rechtsdag de geheele geschiedenis aan den pleitbezorger verteld, en Huck was doodsbang dat het uitlekken zou, dat ook hij in de zaak betrokken was, ofschoon de vlucht van Injun Joe hem de marteling gespaard had van op 's Hofs zitting getuigenis te moeten afleggen.

Sedert Toms bezwaard geweten hem in den laten avond naar het huis van den advocaat gedreven had en deze het huiveringwekkend verhaal had ontwrongen aan lippen, [ 185 ]die door de vreeselijkste en geheimzinnigste eeden gesloten waren geweest, had Huck zijn vertrouwen in de menschheid voor eeuwig verloren. Zoolang het daglicht scheen, maakte Muff Potters dankbaarheid Tom blijde dat hij gesproken had; maar zoodra de avond was gedaald, zou hij om alles gewild hebben dat zijn mond gesloten was gebleven. Het eene oogenblik bekroop hem de vrees, dat Injun Joe nooit gevat zou worden, en het andere beefde hij bij de gedachte dat het wel zou gebeuren. Het was hem alsof hij niet weder vrij zou ademen, voordat die man dood was en hij zijn lijk had gezien. Geldsommen waren uitgeloofd, men had het land doorkruist, doch er werd geen Injun Joe gevonden. Op zekeren dag kwam er uit St. Louis een van die alwetende, ontzagwekkende wonderen in menschengedaante, een agent van de geheime politie, hoofdschuddend en met een voornaam gezicht te St. Petersburg en maakte dien kolossalen opgang, welke leden van dat verheven lichaam altijd maken. Hij kwam zeggen, dat hij den ‘sleutel’ gevonden had. Doch aangezien men geen ‘sleutel’ wegens moord kon ophangen, bracht het bezoek van den grooten man weinig licht aan en voelde Tom zich al even bezwaard als vroeger. De eene dag voor en de andere na ging voorbij, zonder dat hem het drukkend wicht van den angst werd afgenomen.