De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XXIV

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De Lotgevallen van Tom Sawyer
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Hoofdstuk XXXI · Hoofdstuk XXXII · Hoofdstuk XXXIII · Hoofdstuk XXXIV · Hoofdstuk XXXV · Hoofdstuk XXXVI


Hoofdstuk XXIV.[bewerken]

Eindelijk kwam er beweging in de dromerige atmosfeer — en geweldige beweging ook. De zaak van de moord zou voorkomen bij het Gerechtshof. Natuurlijk werd deze zaak het onderwerp van alle gesprekken; ook in Toms kring werd er druk over gesproken. Maar telkens als het woord genoemd werd, voer hem een rilling door de leden en hij verbeeldde zich in zijn angst, dat er met opzet zo gedurig in zijn tegenwoordigheid over gesproken werd, om te zien of hij er ook iets mee te maken had. Ofschoon hij zeker wist, dat niemand enig vermoeden kon hebben omtrent het feit dat hij iets van de misdaad wist, voelde hij zich toch onder die praatjes niet op zijn gemak. Hij stierf elke dag duizend doden en nam eindelijk Huck met zich naar een eenzame plaats om de zaak met hem te bepraten. Het zou een verlichting wezen, eens even zijn tong vrij te laten en de lijdenslast met een lotgenoot te delen. Bovendien wilde hij zich ervan overtuigen, dat Huck gezwegen had.

“Huck, heb je nooit iemand daarover gesproken?”

“Waarover?”

“Dat weet je wel!”

“O, natuurlijk niet.”

“Nooit een woord?”

“Nooit een enkel woord. Waarom vraag je dat?”

“Wel, ik was er bang voor.”

“Maar Tom Sawyer! Wij zouden geen 24 uur meer geleefd hebben, als het ontdekt was. Dat weet je immers wel.”

Tom werd kalmer. Na een pauze hernam hij:

“Huck, je zou je immers door niets, noch door iemand laten ompraten.”

“Laten ompraten? Wel, als ik zin krijg om me door die duivel van een kleurling te laten verzuipen, dan zal ik me laten ompraten.”

“Nu, dan is het in orde. Ik geloof, dat we veilig zijn, zolang we zwijgen. Doch laat ons voor de securiteit nog eens zweren.”

“Best.”

Dus zwoeren de knapen ten tweede male met dure eden.

“Wat zeggen de mensen toch, Huck? Ik heb er nog zo weinig van gehoord.”

“Zeggen! ’t Is Muff Potter en ’t blijft Muff Potter. Het koude zweet staat mij op ’t voorhoofd, als ik het hoor, en ik zou wel onder de grond willen kruipen.”

“Zo gaat het mij ook. Ik weet, dat hij er om koud is.—Heb je niet soms medelijden met hem?”

“Ja, dag en nacht. ’t Is wel geen beste, die Muff Potter, maar hij heeft nooit iemand kwaad gedaan. Hij bedelt wel eens langs de straat om geld te krijgen voor drank en hij loopt ook te luieren, maar o, Heertje, dat doen we allemaal, tenminste de meesten, vooral de dominees en dat slag van volk. Maar hij is een goede kerel, want hij heeft me eens de helft van zijn vis gegeven, terwijl hij zelf nog honger had; en ik weet niet hoeveel maal hij mij geholpen heeft, als ik in de knijp zat.”

“En voor mij heeft hij oude vliegers opgelapt, Huck, en visnetten gebreid. Ik wou, dat ik hem uit de kast kon krijgen.”

“We kunnen er hem niet uit krijgen, Tom; en ’t zou hem niet veel baten, want ze zouden hem er wel gauw weer inkrijgen.”

“Ja, dat zouden zij. Maar ik vind het akelig om hem zo duivels vals te horen beschuldigen van iets, dat hij niet gedaan heeft.”

“Ik ook, Tom. Ik heb ze horen zeggen, dat hij de gemeenste schurk uit het land was en dat het een wonder is, dat hij niet eerder gehangen werd.”

“Ja, zo praten zij. Ik heb horen zeggen, dat, als hij vrij kwam, zij hem zouden lynchen1—en dat zouden zij doen ook.”

De jongens praatten nog een tijdlang op deze wijze voort, doch het gesprek bracht hun weinig troost aan. Tegen schemeravond stonden zij voor de kleine eenzame gevangenis, wellicht met een vage hoop in het hart, dat er iets zou gebeuren, waardoor hun moeilijkheden uit de weg zouden worden geruimd. Doch er gebeurde niets; de engelen en feeën schenen zich het lot van deze ongelukkige niet aan te trekken.

Tom en Huck deden die avond wat zij al menigmaal hadden gedaan; zij gingen voor het tralievenster van de cel zitten en gaven Potter wat tabak en een paar zwavelstokken. Daar de gevangene in een laag hok lag en door geen schildwachten werd bewaakt, konden zij hem deze kleine giften zonder moeite toereiken.

Zijn dankbaarheid voor hun geschenken had hen altijd pijnlijk aangedaan, doch ditmaal trof zij hen meer dan ooit. Zij vonden zichzelf onuitsprekelijk laf en vals, toen Potter zei:

“Jullie zijn almachtig goed voor me geweest, jongens, beter dan iemand anders in de hele stad, en ik zal het nooit, nooit vergeten. Dikwijls zeg ik tot mijzelf: ‘Ik placht alle vliegers en dingen voor de jongens in orde te maken en hen te wijzen waar de beste vis te vangen was en hun plezier te doen zoveel ik kon, en thans, nu hij in nood is, hebben zij allen de oude Muff vergeten — allen behalve Tom en Huck. Die vergeten hem niet,’ zeg ik, en ik vergeet hen niet. Wel jongens, ik heb een vreselijke misdaad gepleegd, in mijn dronkenschap, anders begrijp ik niet, hoe ik het gedaan kon hebben, en nu moet ik er voor hangen, en dat is maar goed, ja, ’t beste wat ze met mij doen kunnen. Doch daar zullen wij niet verder over spreken. Ik wil jullie niet akelig maken, daarvoor zijn jullie te goed voor mij geweest! Maar wat ik zeggen wou, is dit: drink nooit te veel, dan zul je nooit hier komen. Ga een beetje dichter bij het raam staan, dan kan ik jullie beter zien; ’t is zo’n troost, vriendelijke gezichten te zien, als men zich zo diep ellendig voelt, en ik zie ze hier nooit, behalve die van jullie. Goede, vriendelijke gezichten. Goede, vriendelijke gezichten! Ga op elkaars rug staan en geef mij de hand; je handen kunnen wel door de tralies doch de mijne niet, die zijn te groot. Kleine, tere handjes, die Muff Potters last verlicht hebben en die, als ze maar konden, die wel helemaal zouden wegnemen!”

Tom ging die avond diep rampzalig naar huis en werd den hele nacht door afgrijselijke dromen gekweld. De twee volgende dagen was hij al vroeger op straat en en bleef hij om de zaal van het gerechtshof heen zweven, naar welk gebouw hij onweerstaanbaar gedreven werd, ofschoon hij al zijn krachten inspande om zich te dwingen er vandaan te blijven. Huck ondervond hetzelfde en de beide knapen vermeden elkander opzettelijk. Soms liepen zij voor een ogenblik weg, doch dezelfde vreselijke betovering dreef hen altijd weer naar het gebouw terug. Telkens spitste Tom de oren, wanneer er een leegloper de zaal in- of uitslenterde, doch hij hoorde onveranderlijk treurig nieuws; het net werd hoe langer hoe dichter om de arme Potter toegehaald. Op de avond van de tweede dag liep in het stadje het gerucht dat het feit door Injun Joe’s verklaring volkomen was bewezen en dat er geen twijfel meer bestond omtrent de uitspraak van de jury.

Tom kwam laat in de avond thuis en klom door het venster in zijn slaapkamer. Hij was in een staat van vreselijke opgewondenheid en uren verliepen, voor hij de slaap kon vatten. De volgende morgen liep de hele stad uit naar het Hof, want dit was de grote dag. De beide geslachten waren gelijkelijk in dit zich opeenhoopend publiek vertegenwoordigd. Na lang op zich te hebben laten wachten, kwam de jury binnen en nam haar zetels in. Kort daarop werd Potter geboeid binnengebracht. Hij zag er bleek en ontdaan uit en werd zo geplaatst, dat alle nieuwsgierige oogen hem konden zien. Niet minder viel Injun Joe in ’t oog, verstaald als altijd. Na een kleine pauze kwam de voorzitter binnen en de sheriff verklaarde de zitting voor geopend. Daarop volgde het gewone gefluister onder de leden der balie en het bijeenverzamelen der stukken. Deze bijzonderheden en het haar vergezellend oponthoud droegen veel bij om het indrukwekkende van de bijeenkomst te verhogen en de vergadering in de grootste spanning te brengen. Nu werd er een getuige voorgeroepen die verklaarde, dat hij Muff Potter in de vroege morgen van de dag, waarop de moord ontdekt was, zich in een beek had zien wassen en onmiddellijk daarop door het kreupelhout wegsluipen. Nadat aan die getuige enkele vragen gesteld waren, zei de openbare aanklager;

“Hebt u de getuige nog verder iets te vragen?”

De gevangene hief een oogenblik de ogen op, doch sloeg ze terstond weder neer, toen zijn verdediger zei:

“Ik heb hem geen vragen te stellen.”

De volgende getuige deelde mede, dat er een mes bij het lijk gevonden was. Op de vraag, of hij deze ook iets te vragen had, antwoordde de advocaat van Potter:

“Ik heb ook deze niets te vragen.”

Het publiek begon tekenen van ontevredenheid te geven. Was deze advocaat van plan zijn cliënt het leven te doen verliezen, zonder een enkele poging te wagen om hem te redden?

Verscheidene getuigen legden verklaringen af omtrent Potters houding, die schuld verraadde, toen hij op de plaats van de moord gebracht werd. Zij mochten allen vertrekken zonder kruisvragen te beantwoorden.

Alle bezwarende omstandigheden, die in die morgen op het kerkhof hadden plaats gegrepen en die de aanwezigen zich zo goed wisten te herinneren, werden door geloofwaardige getuigen bevestigd, maar Potters verdediger stelde geen van hen een vraag.

De verslagenheid en ontevredenheid van het publiek uitte zich in een dof gemompel en gaf aanleiding tot een berisping van de zijde van de voorzitter. De woordvoerder voor de beschuldiging zei daarop:

Door de beëedigde getuigenissen van burgers, wier geloofwaardigheid boven alle verdenking verheven is, hebben wij het onweerlegbaar bewijs geleverd, dat de ongelukkige gevangene, die in gindse bank gezeten is, het vreselijk misdrijf heeft bedreven. Onze taak is hiermede geëindigd.

Een kreet ontsnapte de arme Potter en hij sloeg zijn handen voor het gelaat en bewoog zich onrustig op zijn plaats, terwijl er in de gerechtszaal een pijnlijk stilzwijgen heerste. Veel mannen waren bewogen en menige vrouw gaf door tranen van medelijden blijk.

De verdediger stond op en sprak:

“Mijnheer de Voorzitter!

“Toen wij bij het begin der behandeling van dit geding ons enkele aanmerkingen over de zaak veroorloofden, hebben wij gezegd, dat wij zouden trachten aan te tonen, dat onze cliënt bij het plegen van deze ontzettende daad handelde in een toestand van waanzin, ontstaan uit misbruik van sterke drank, die zijn aansprakelijkheid uitsloot. Wij zijn op dat voornemen teruggekomen; die verdediging zullen wij niet voeren.” (En toen tot de deurwaarder) “Roep Thomas Sawyer.”

De grootste verbazing tekende zich op ieders gelaat, dat van Potter niet uitgezonderd. Aller ogen wendden zich vol bevreemding en belangstelling op Tom, toen deze opstond en in het getuigenbankje plaats nam. De knaap zag er bleek en dodelijk verschrikt uit. De eed werd hem afgenomen.

“Tom Sawyer, waar ben je de zeventiende juni, omstreeks middernacht geweest?”

Tom keek naar het verstaalde gezicht van Injun Joe en zijn tong weigerde haar diensten. Het publiek luisterde met ingehouden adem, doch de woorden wilden niet komen. Na een paar minuten echter kwam de ontstelde knaap enigermate tot zichzelf en trachtte hij hardop te praten, zodat hij voor de aanwezigen verstaanbaar was, en zei:

“Op het kerkhof!”

“Een weinig luider, alsjeblieft. Wees niet bang. Je was....?”

“Op het kerkhof!”

Een minachtende glimlach speelde om de lippen van Injun Joe.

“Was je in de buurt van het graf van Hoss Williams?”

“Ja, mijnheer.”

“Spreek nog iets luider. Hoe dicht was je er bij?”

“Zo dicht, als ik thans bij u sta.”

“Hield je je verborgen of niet?”

“Verborgen, mijnheer.”

“Waar?”

“Achter de olmbomen, aan de rand van het graf.”

Injun Joe deinsde onwillekeurig achteruit.

“Had je niemand bij je?”

“Ja, mijnheer. Ik was daar met...”

“Wacht, wacht een ogenblik. Je hoeft de naam van je makker niet te noemen. Wij zullen hem te zijner tijd voorbrengen. Had je iets bij je?”

Tom aarzelde en keek verlegen voor zich.

“Spreek vrijuit, mijn jongen; wees niet bedeesd. ’t Is altijd braaf on de waarheid te spreken. Wat heb je meegenomen naar het kerkhof?”

“Niets dan een — een dode kat!”

Voor een ogenblik verhief zich zulk een luid gelach onder de menigte, dat de voorzitter de hamer moest gebruiken.

“Nu, mijn jongen, vertel ons al wat er is gebeurd. Zeg het in je eigen taal; sla niets over en wees niet bang.”

Tom begon. Eerst aarzelend, doch naarmate hij zich warmer over het onderwerp maakte, vloeiden zijn woorden met groter gemak, en het duurde niet lang of er werd geen geluid gehoord dan dat van zijn stem. Aller ogen waren op hem gericht en met open mond en ingehouden adem hing het publiek aan zijn lippen, ontzet door het verhaal van de afgrijselijke geschiedenis. De hooggespannen aandacht bereikte haar toppunt, toen de jongen zei:

“En toen de dokter de plank opnam en Muff Potter viel, sprong Injun Joe met het mes op hem toe en....”

Krak! Sneller dan de bliksem vloog de kleurling door een raam, duwde allen die hem trachten tegen te houden terug en was verdwenen.

Notes[bewerken]

1 Buitengerechtelijk veroordeelen en ter dood brengen.


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XXIV) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.