De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XXIII

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De Lotgevallen van Tom Sawyer
Hoofdstuk I · Hoofdstuk II · Hoofdstuk III · Hoofdstuk IV · Hoofdstuk V · Hoofdstuk VI · Hoofdstuk VII · Hoofdstuk VIII · Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X · Hoofdstuk XI · Hoofdstuk XII · Hoofdstuk XIII · Hoofdstuk XIV · Hoofdstuk XV · Hoofdstuk XVI · Hoofdstuk XVII · Hoofdstuk XVIII
Hoofdstuk XIX · Hoofdstuk XX · Hoofdstuk XXI · Hoofdstuk XXII · Hoofdstuk XXIII · Hoofdstuk XXIV · Hoofdstuk XXV · Hoofdstuk XXVI · Hoofdstuk XXVII
Hoofdstuk XXVII · Hoofdstuk XXIX · Hoofdstuk XXX · Hoofdstuk XXXI · Hoofdstuk XXXII · Hoofdstuk XXXIII · Hoofdstuk XXXIV · Hoofdstuk XXXV · Hoofdstuk XXXVI


Hoofdstuk XXIII.[bewerken]

Aangetrokken door de schitterende uniform van de “Matigheids-Cadetten” werd Tom lid van de afdeling van het nieuw opgerichte genootschap en beloofde hij zich gedurende zijn lidmaatschap te onthouden van roken en vloeken. Bij deze gelegenheid ontdekte de knaap iets, waaraan hij vroeger nooit gedacht had, namelijk dat de aflegging van een belofte om iets niet te doen, het beste middel is om iets te leren doen. Tom voelde zich door een nooit gekende lust gekweld on te roken en te vloeken: ja, de begeerte werd zo sterk, dat alleen de hoop om zijn rode sjerp te vertonen, hem er van terughield zijn lidmaatschap op te zeggen.

Het was 4 juli toen hij tot de bond toetrad, en hij was nog geen 48 uur lid geweest of hij was gereed om zich van zijn boeien te ontdoen. Doch juist die dag vernam hij, dat de oude vrederechter ziek was en waarschijnlijk zou sterven. Zo'n voorname ambtenaar zou zeker met grote plechtigheid begraven worden en dan had hij een kansje om in zijn uniform de stoet te volgen. Drie dagen lang was Tom diep bezorgd over de toestand van de rechter en vol verlangen naar nieuws. Nu en dan klom zijn hoop zodanig, dat hij het waagde zijn sjerp uit de kast te halen en zich voor de spiegel voor de grote gebeurtenis te oefenen. Doch de rechter bleef wanhopig lang tussen dood en leven dobberen en werd tenslotte aan de betere hand en daarna voor hersteld verklaard. Tom was boos en zegde onverwijld zijn lidmaatschap op. Helaas! diezelfde nacht stortte de rechter in en stierf.

Tom besloot oude vrederechters nooit meer te vertrouwen. De begrafenis was prachtig en de cadetten paradeerden op een manier die er op toegelegd scheen om het vroegere lid van afgunst te doen vergaan. Doch hij was vrij en kon weer naar hartelust roken en vloeken. En nu bemerkte hij tot zijn verwondering, dat hij er opeens geen behoefte meer aan had. De wetenschap alleen, dat hij het doen kon nam de lust en het genot ervan weg.

Tot Toms grote verbazing begon hij te bemerken, dat de lang gewenste vakantie wat vervelend werd.

Hij probeerde een dagboek te maken, doch aangezien er de eerste drie dagen niets merkwaardigs gebeurde, gaf hij het op. Toen kwam het “Café Chantant,” der negerzangers in de stad en maakte sensatie. Dadelijk werd er door Tom en Joe Harper een speel- en zanggezelschap opgericht en de knapen vermaakten zich daarmee een paar dagen. Zelfs de dag van de intocht van de nieuwe senator mislukte gedeeltelijk, doordat het hard regende. Dientengevolge was er geen optocht, en zelfs in de grootste man der wereld (naar het oordeel van Tom), de heer Beuton, een wezenlijke senator van de Verenigde Staten, werd hij bitter teleurgesteld, want deze bleek op geen stukken na 25 voet lang te zijn.

Toen kwam er een paardenspel. De jongens speelden drie dagen “cirque”, in tenten van lompen en oude tapijten, met toegangskaarten van drie centen en twee voor meisjes, en daarna werd het paardenspel opgegeven.

Eindelijk kwamen er een buikspreker en een goochelaar die weer vertrokken en het stadje somberder en droeviger dan ooit achterlieten.

Ook werden er enkele kinderpartijen gegeven, doch zij waren zo zeldzaam en zo heerlijk, dat de pijnlijke leemte tussen de ene visite en de andere er te meer om werd gevoeld.

Becky Thatcher was naar huis gegaan, naar Konstantinopel, om de vakantie bij haar ouders door te brengen: dus was er nergens een zonnestraaltje te vinden. Daarbij kwam nog het vreselijk geheim van de moord, dat een slepende ellende bleef voor de arme knaap.

Midden in de vakantie vertoonde zich de mazelenepidemie en Tom was twee weken lang een gevangene, dood voor de wereld en hetgeen daarin voorviel. Hij was zeer ziek en stelde nergens belang in. Toen hij eindelijk weer buiten mocht komen en zachtjes de stad doordrentelde, scheen alles en elk schepsel een treurige verandering ondergaan te hebben. Er was een straatprediker geweest, die de mensen bekeerd had, niet alleen de volwassenen, maar zelfs de kleine jongens en meisjes. Tom ging de stad rond in de hopeloze hoop van ten minste een enkel zondig gezicht tegen te komen, doch overal wachtte hem teleurstelling. Hij vond Joe Harper verdiept in de studie van het Nieuwe Testament en hij wendde zich droevig van dit drukkend schouwspel af. Hij zocht Ben Rogers die bezig was armen te bezoeken. met een mandje met traktaatjes, als een waarschuwing tot bekering. Hij spoorde Jim Hollis op, die hem wees op de zegen van de mazelen. Iedere jongen, die hij tegenkwam, verhoogde zijn toestand van neerslachtigheid, en toen hij in wanhoop eindelijk zijn toevlucht nam tot Huckleberry Finn en ook door hem met een aanhaling uit de Schrift ontvangen werd, brak hem het hart en sloop hij naar zijn bed en maakte zich wijs, dat hij de eeige in de stad was, die voor eeuwig, eeuwig was verloren.

Juist die nacht kwam er een vreselijke storm met slagregen, ontzettende donderslagen en verblindende bliksemstralen. Tom kroop onder de dekens en wachtte in een akelige onzekerheid zijn doemvonnis af: immers hij was volkomen overtuigd, dat dit woeden der elementen om zijnentwil geschiedde. Hij geloofde, dat hij de verdraagzaamheid der bovenaardse machten getart had, meer dan zij dragen konden, en dat dit er het gevolg van was. Het zou hem wel vreemd voorgekomen zijn als zoveel vertoning en geschut was aangewend om een mug te doden, doch hij vond het heus niet ongerijmd, dat er zulk een onweer was ontstaan om een worm als hij te vernietigen.

Langzamerhand bedaarde de storm en verdween, zonder zijn voornemen ten uitvoer te hebben gebracht. De eerste aandrang van de knaap was, dankbaar te zijn en zich te verbeteren. De tweede was, te wachten: immers er mochten nog eens meer stormen komen.

De volgende dag stond de dokter opnieuw voor zijn bed. Tom was weer ingestort. De drie volgende weken, die hij op zijn rug doorbracht, schenen een eeuwigheid. Toen hij eindelijk weer buiten kwam, was hij nauwelijks dankbaar dat hij gespaard was gebleven, daar hij immers verlaten en van makkers beroofd was. Hij zwierf lusteloos door de straat en vond Jim Hollis voor rechter spelende in een gerechtshof van jongelieden, die een kat wegens moord hadden aangeklaagd, in tegenwoordigheid van haar slachtoffer, een vogel. Daarna zag hij Joe Harper en Huck Finn, die in plaats van de Schriften te lezen, bezig waren een gestolen meloen op te peuzelen. Arme knapen, ook zij waren weer ingestort!


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XXIII) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.