De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters/Deel 1/Berchem. (Nicolaas)

Uit Wikisource
Berchem. (Hennequin van) ‘Berchem. (Nicolaas)’ door Christiaan Kramm Berchem (Pieter Claasze)
Afkomstig uit Christiaan Kramm (1857-1864) De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, Amsterdam: Gebroeders Diederichs, deel I (1857), p. 76-78. Publiek domein.

[ 76 ]BERCHEM. (Nicolaas) Zie over den naam berchem op BERCHEM. (Pieter Claasze)[.] Deze beroemde landschapschilder is door Immerzeel, op het spoor van Houbraken, verder beschreven, die beiden zijn overlijden op den 18. Februarij, 1683, te Haarlem, en den 23. daaraanvolgende in de Westerkerk zijne begrafenis hebben opgegeven. Houbraken is de bron van dit berigt; hij zegt: „Nicolaas berchem. Deze gestorven in ’t jaar 1683, als ons aan zijn begraafnisbriefje gebleken is, toen ruim 60 jaren out, wees ons het spoor tot zijn geboortejaar 1624.” — Zie II. deel, blz. 109, en verder op bl. 114, aan het slot van het levensberigt: „Hij is in ’t jaar 1683 op den 18 van Sprokkelmaant gestorven, en op den 23 begraven in de Westerkerk, te Haarlem.” — Het bevreemdt mij zeer, dat Houbraken, die reeds in het laatst der XVII., of zeker in het begin der XVIII. eeuw, van Dordrecht met der woon naar Amsterdam was getrokken, en in 1719 het genoemde Deel van zijnen Schouburg der Schilders en Schilderessen aldaar deed verschijnen, bij het zamenstellen van het levensberigt van berchem, niet heeft opgemerkt, dat er wel eene Westerkerk te Amsterdam, maar niet te Haarlem bestaat, waar, zoo als hij meldt, berchem zou begraven wezen; en Immerzeel is evenmin op dat punt wakker geworden. Hoe het zij, op het gemelde doodbriefje staat alleen de dagteekening en het jaar van ’s mans overlijden en tevens zijn ouderdom uitgedrukt, zonder meer; zoo dat Houbraken eene fout heeft begaan, om Haarlem in plaats van Amsterdam als de stad van zijn overlijden te noemen, hetgeen uit de volgende autentieke stukken blijkt en volkomen bevestigd wordt; namelijk, in de Haarlemsche Courant van den 27. April, 1683, Nr. 16, wordt deze aankondiging gevonden: „op Dingsdag den 4den Mei, te Amsterdam, ten huize van de weduwe wijlen nicolaas bergchem, in zijn leven konstrijk schilder, op de Lauriergracht, over de Burgemeester Huydecoper, sal verkopen deszelfs nagelaten schilderyen, bestaande in capitale en konstige stukken, van verscheidene voorname meesters, alsmede een groote schoone spiegel met vergulde lyst.” — Nu zou men kunnen opperen, dat zijne nalatenschap wel te Amsterdam kon zijn verkocht, en hij daarom evenwel te Haarlem kan zijn overleden; doch het is niet wel aanneemlijk, dat de weduwe, slechts twee maanden na den dood van haren man, zich op de Lauriergracht te Amsterdam zal hebben gevestigd, maar wel denkelijk, dat, daar te Haarlem geen Westerkerk bestaat, hij, als dan wel, waar die aanwezig is, er in begraven, en ook wel in die stad, namelijk te Amsterdam, overleden zal zijn. Het ligt toch in den aard der zaak, dat hij steeds met der woon aldaar zal zijn gevestigd geweest, gelijk zoovele talenten naar dat oord van welvaart stroomden, om er in den overvloed te deelen. — Op de genoemde verkooping schijnen alleen de nagelaten schilderijen te zijn geveild, die, welke hij als eene verzameling van andere meesters had, en geene van zijne eigen werken, waaruit men zou kunnen afleiden, dat die of niet voorhanden waren, of dat de weduwe ze heeft behouden. Evenmin vindt men zijne teekeningen en etsen enz. ten verkoop aangekondigd, maar wel alles, wat hij van dien aard verzameld had, zoo als in de Haarlemsche Courant van den 30. November, 1683, No. 47, wordt gevonden: „dat op Dingsdag den 7 December, ’s avonds ten 4 ure, de wed. nicolaas berghem, te Amsterdam, zal verkoopen alle zyne nagelate papierkonst, bestaande in uitstekende teekeningen en schoone drukken van prenten, bysonder raphael d’urbino, barozius, cazazi, guido enz. Een ongemeen boek met prenten van meer als 1300 stuks, van a. tempeest, modellen, altemarynen, verolen, en ’t geen voorts meer door billetten is bekent gemaakt.” — Er wordt gemeend, dat hij al zeer vroeg de etskunst heeft beoefend, zoo als Bryan, in zijn levensberigt, het bekende boekje van zes stuks met de koetjes, met den titel genaamd Het vrouwtje met de [ 77 ]melkemmers, c. Berchem fec. et exc., 1634 tot 1644, aanhaalt, en daarbij voegt, dat, zoo die jaartallen juist zijn, hij als dan reeds op zijn tiende jaar deze kunst beoefend heeft. — In den Catalogus van H. de Winter, bl. 23, hieronder vermeld, wordt alleen het jaar 1644 genoemd, dat op den titel van genoemd boekje voorkomt. Of er nu nog andere drukken bestaan, waar 1634 op staat, kan ik niet beslissen. — Nog moet ik hier bijvoegen, dat zijn werk, geheel volledig zoo als het is beschreven bij Hendrik De Winter, Beredeneerde Catalogus van alle de prenten van nicolaas berchem enz. Amsterdam, 1767, in 8°. en voorts bij H. Bartsch, D. V, bl. 253—281, Nr. 1—56, zijnde van vele nummers twee, drie en meerdere proeven, waarvan verscheidene als éénig kunnen worden beschouwd, terwijl sommige slechts ten deele werden afgewerkt, en die aldus bij geene auteurs vermeld zijn; en, eindelijk, drie geteekende portretten, alles volgens daarbij gevoegde beschrijving, de somma van ƒ 3025,00 heeft opgebragt op de verkooping van Jacob de Vos, Amsterdam, 1833. Op de verkooping, te Parijs, in December 1853, der nalatenschap van den heer Thoral, gehouden, heeft eene ets van hem gegolden 830 francs. — De laatste berigten over eenige zeldzame en onvermelde etsen van onzen nicolaas vindt men op bl. 27—29 bij Joseph Heller vermeld in zijn Zusätze zu Adam Bartsch’s le Peintre Graveur, Nürnberg, 1854, in kl. 8°. — In de meeste Museums van Europa zijn vele van zijne werken geplaatst, te veel, om ze allen te noemen; echter moet ik hier nog laten volgen, dat ik te Londen in de Galerij van Lord Grosvevor, met belangstelling, heb gezien het portret van n. berchem en zijne vrouw, door rembrandt geschilderd; de vrouw voert het jaartal 1644. Hij is met een breed geranden hoed gedekt, zeer natuurlijk, wat zwaar en graauw van toon in de schaduw; zij is in het volle licht, zeer helder en vleezig van kleur, bijzonder de handen, die tot het uitvoerigste gedeelte bchooren. Elk hoog 2 vt. 8 d.; br. 2 vt. 2 d. Zijne afbeelding in gravure is niet algemeen, en ik bezit er slechts ééne, die door e. picquet naar de schilderij van savery in koper is gebragt. — Op de kunstverkooping van Daniel Wade Acraman van Bristol, te Clifton, in Engeland, in den jare 1842, gehouden, was eene schilderij van onzen berchem, „zijnde de aankomst van muil-ezeldrijvers. Deze compositie wordt beschouwd als een der meesterstukken van dezen kunstenaar, en is voor 1,570 guinées gekocht door M. Nieuwenhuys, voor den koning van Beijeren of van België. Men verhaalt, dat, bij de toewijzing van deze koop, nog eene expresse op de verkooping is aangekomen, die commissie had tot de som van 2,500 pd. sterlings — ongeveer ƒ 32,500,00 — voor rekening van den Ambassadeur van Pruissen.” — Zie Le Cabinet de l’Amateur et de l’Antiquaire, Octobre 1842; bl. 424. — Ik geef dit zoo als ik het heb gevonden, en tot eene bijdrage van de geestdrift, die Europa bezielt, om een stuk werk van den man van de Lauriergracht te mogen bezitten. — Voordat ik dit artikel sluite, moet ik het oordeel van een vreemde, en dus zonder eigenliefde geuit, over dezen altijd beroemden meester mededeelen, dat allezins juist zijne bijzondere en eigenaardig-bevallige manier schetst, om, zoo door de keuze zijner onderwerpen, als door de fraaije natuur met zulke schoone hemels na te tooveren, de aanschouwers dusdanig te verrukken en te vervoeren, dat zij niets vuriger verlangen, dan die tafereelen bestendig voor oogen te hebben. Dat oordeel luidt aldus: „En voyant ses paysages aimables, l’imagination ne les peuple point d’amours, de génies, de fantômes plaintifs, ou d’amans malheureux; elle n’y voit jamais Palès, ni la fière Diane, ni la blonde Cérès, ni le bel Adonis. Sans doute berchem étoit heureux, et il avoit beaucoup plus d’esprit que de sensiblité. Ses bergers n’ont point la bonne et agreste simplicité des pâtres flamands; ils sont moins encore ces pasteurs favoris des [ 78 ]Muses, qui, sous des chênes sacrés, charmoient les nymphes des bois par la douceur de leurs chants; il n’ont point eux-mêmes préparé leur tendres chalumeaux: leur flutes ont été faites par les luthiers des grandes villes; et s’ils sont inspirés, ce n’est point par les jeunes driades. Il n’a pas donné aux bœufs la bonté vénérable, la majesté patriarcale de ces rois des pâturages. Ses vaches, ses chèvres, sont des coquettes toutes remplies d’agrément; ses moutons ne sont point les bonnes et innocentes bêtes, dont paul potter a si bien rendu l’attachante naïveté; ce ne sont que de jolis petits maîtres: ses ânes même sont des petits maîtres; et il ne leur a pas donné leur simplicité et la patiente résignation à tous les emplois dont on les fatigue, que mal à propos les hommes ont appellé bêtise;” — en verder, aan het slot van dit artikel: „On pourroit comparer berghem au Guarini, qui, malgré tout ce qu’on lui reproche, fait les delices des gens de lettres de toutes les nations. Sans doute le luxe affecté de l’esprit est undéfaut; mais lorsque cet esprit est bien neuf, bien piquant, on ne peut se dispenser d’en pardonner la prodigalité; on ne peut même s’empêcher d’aimer ceux qui ne peuvent s’empêcher de l’avoir. Quelques reproches qu’on puisse faire aux ouvrages de berghem, ils réunissent tant de parties, qu’on est forcé de lui donner parmi les grands peintres une place tres-distinguée.” — Zie bl. 112-114 van het Werk: Observations sur quelques grands Peintres, dans lesquelles on cherche à fixer les caractères distinctifs de leur talent, etc. par Taillasson, etc. Paris, 1807, in-8°.