Eerste Oogst/Angst
Uiterlijk
← Aan de grens | Eerste Oogst (1912) door Carel Steven Adama van Scheltema | Nachtwind → |
Uitgegeven in Rotterdam door W. L. en J. Brusse. |
[ 15 ]
XIII.
ANGST.
Langzaam — langzaam dringt ellek huis zijn ruigen
Kop naar voor en dreigt mijn zwak lijf te breken,
Vlucht! vIucht de stad! voor ik te zwak gebleken
Ben, — mijn bang bloed slaat ribbe' als broze duigen!
Kop naar voor en dreigt mijn zwak lijf te breken,
Vlucht! vIucht de stad! voor ik te zwak gebleken
Ben, — mijn bang bloed slaat ribbe' als broze duigen!
Op! op! het is nog tijd, — mijn armen steken
Als ijzren schroeven ter weerszij, en buigen
Uit elkaar de' onverzetbren last, — betuigen
Hun kracht, die voor geen kracht nog is geweken.
Als ijzren schroeven ter weerszij, en buigen
Uit elkaar de' onverzetbren last, — betuigen
Hun kracht, die voor geen kracht nog is geweken.
Ons overstelpend is het donker leger,
Dat deez' vloekbre staat op onz' borsten zendt
Om ons te deuken, — maar wie recht den weger
Houdt van goed en slecht — o hij wint in 't end!
Dat deez' vloekbre staat op onz' borsten zendt
Om ons te deuken, — maar wie recht den weger
Houdt van goed en slecht — o hij wint in 't end!
En wie niet 't zwaard hief tot den laatsten dag, —
Hèm waar' het wel, zoo 't viel bij de' eersten slag!
Hèm waar' het wel, zoo 't viel bij de' eersten slag!