Evangelische gezangen om nevens het boek der psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde gemeenten gebruikt te worden/Aan de Nederduitsche Hervormde Gemeenten

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Evangelische gezangen om nevens het boek der psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde gemeenten gebruikt te worden (1806)

Aan de Nederduitsche Hervormde Gemeenten in ons Vaderland

Verklaring
[ v ]

AAN DE NEDERDUITSCHE

HERVORMDE GEMEENTEN

IN ONS VADERLAND.


GELIEFDEN IN DEN HEERE JEZUS CHRISTUS!

Een der voornaamste gedeelten van onze openbare godsdienstoefening is het gemeenschappelijk gezang: hierdoor brengt de geheele gemeente openlijk hare hulde toe aan God en den Heere Jezus Christus, onzen dierbaren Zaligmaker, door den Heiligen Geest; hierdoor verklaart zij haar geloof in, en haar vertrouwen op Hem, die ons zoo lief heeft gehad, dat Hij zijn eengeborenen Zoon voor ons heeft overgegeven, opdat wij zouden leven door Hem; hierdoor wordt zij versterkt in het geloof aan die waarheden, die een milde bron van allen wezenlijken troost en blijdschap zijn in leven en in sterven; hierdoor wordt haar ijver opgewekt, aangevuurd en onderhouden, om het pad van geloof en godzaligheid, in afhangen van Gods goeden Geest, standvastig te bewandelen, hare heiligmaking te voleindigen, en zoo geschikt te worden voor die zaligheid, tot welke wij door Jezus Christus geroepen worden. Trouwens, bij het openbaar kerkgezang vereenigen zich niet alleen de dicht- en toonkunst, om de aandoeningen onzer zielen in beweging te brengen; maar ook het gemeenschappelijk zingen, en onze bijzondere deelneming daar aan, de menigte der stemmen, de plegtigheid der vergadering, de statelijkheid van de plaats en den tijd, de belangrijke inhoud, benevens het doel van het gezang, en andere omstandigheden meer, die op het hart werken, geven aan het gezang den voorrang, boven andere deelen der godsdienstoefening. Niet ligt zal er iemand gevonden worden, wiens gemoed eenige indrukken van [ vi ]godsdienst heeft, die niet meermalen dezen veelvermogenden invloed van het gezang op zijn eigen hart ondervonden heeft, en door het zingen der Psalmen, tot dus verre alleen onder ons in gebruik, in eene aanmerkelijke mate gesticht is. De Psalmen, die dit boven alle andere dichtstukken vooruit hebben, dat zij van een goddelijke herkomst zijn, behelzen zoo veel schoons, zoo vele treffende uitboezemingen van velerlei godsdienstigen aard, dat zij daardoor uitnemend geschikt zijn, om het echt godsdienstig gevoel bij ons te verwekken, te verlevendigen en te bevestigen.

Geen wonder dan, dat de Nederlandsche Kerk, overtuigd van de hooge waarde der Psalmen, tot hare stichting van dezelve heeft gebruik gemaakt, en zich niet weinig verheugde, toen zij, voor ruim dertig jaren, eene zoo schoone berijming van dezelve ontvangen heeft: doch, dewijl de Christenheid, door alle eeuwen heen, geestelijke gezangen bij de Psalmen gevoegd heeft; daar alle de Protestantsche Kerken buiten 's lands Evangelische Gezangboeken hebben; en de Hervormde Engelsche en Walsche gemeenten in ons Land derzelver nuttig gebruik hebben ingevoerd; ja zelfs achter ons gewoon Psalmboek eenige gezangen gevoegd zijn; zoo is het niet vreemd, dat een aanzienlijk deel onzer gemeenten, opgewekt door de proeven van gezangen, in den geest en toon van het vervulde Evangelie gestemd, reeds lang naar een Evangelisch Gezangboek verlangd heeft.

Alle de Nederlandsche Synoden hebben, om aan dit verlangen te voldoen, ons benoemd en gelast een zoodanig Evangelisch Gezangboek te vervaardigen. Wij, vereerd met dat vertrouwen, hebben deze zeer moeijelijke taak, onder Gods zegen, ten einde mogen brengen, en danken den hemelschen Vader, dat Hij ons bewaard en onder dezen arbeid gesterkt heeft; zoo dat wij allen, de Groninger Hoogleeraar LUBBERS alleen uitgezonderd, die door zijnen medearbeid aan de nieuwe Psalmberijming de Nederlandsche Kerk aan zich verpligt heeft, het einde van ons werk mogten zien.

[ vii ]Schoon wij meermaalen in de gelegenheid zijn geweest, te betreuren, dat de Nederlandsche dichters over het geheel zoo weinig hebben gedaan voor het kerkgezang, hebben wij nogtans het genoegen gehad, eenige schoone gezangen te vinden in de werken van Lodensteijn, Vollenhoven, Sluiter, Schutte, van Alphen en anderen, die nog in leven zijn, welke, door de noodige veranderingen in den vorm, voor het kerkgebruik zijn gereed gemaakt, en nu niet weinig strekken tot aanprijzing van dezen bundel. Voor het overige hebben sommige leden van onze Vergadering, of oorspronkelijke stukken, of navolgingen en vertalingen geleverd, 't welk ook door andere dichters en dichteressen geschied is, die wij openlijk daarvoor onzen dank betuigen: wij hebben van dezen arbeid zoodanig gebruik gemaakt, als wij meenden met de stichting onzer gemeenten meest overeentekomen, zonder dat wij eenigzins aan andere stukken, die niet door ons gebruikt zijn, den roem, dien ze als dichtstukken verdienen, willen onttrekken.

Wij bieden aan onze Geloofsgenoten dit Evangelisch Gezangboek, ten hunnen dienste vervaardigd, met zoo veel te grooter gerustheid aan, als zij zullen zien, dat wij geene andere gezangen hebben geplaatst, dan die met de belijdenis der Nederlandsche Hervormde Kerk, uitgedrukt in hare formulieren, overeenkomen. Trouwens, gelijk wij voor ons in deze belijdenis van harten instemmen, zoo beseffen wij tevens, hoe weinig wij haar belang zouden behartigd hebben, indien wij de leerstukken, die onze belijdenis kenmerken, en die een' zoo vermogenden invloed hebben op de heiliging van ons hart, en op onzen troost in leven en in sterven, niet klaar en krachtig hadden willen voorstellen.

Ja, wij meenden met grond te mogen vertrouwen, dat onze liederen, aldus vervaardigd, onder Gods zegen van groot nut zouden kunnen wezen, om de zuiverheid der leer, midden in den stroom van velerlei gevaarlijke nieuwigheden, in onze gemeenten te bewaren; gelijk de oude en latere [ viii ]geschiedenis' zoowel als de ondervinding van den tegenwoordigen tijd, leeren, dat zulke liederen daartoe altijd van groote nuttigheid geweest zijn.

Er zal eenig onderscheid van toon en wijs van spreken in een en ander lied gevonden worden; in het eene, bij voorbeeld, een toon, die meer hoog en dichterlijk is, in het andere een toon, die meer eenvoudig is: dan, en de onderscheidene dichterlijke vernuften, waaraan wij de gezangen verschuldigd zijn, en de natuur der onderwerpen zelve gaven daartoe aanleiding; wij konden juist hierdoor voor allerlei soort van kerkleden des te nuttiger zijn. Uitersten hebben wij getracht te vermijden.

Wat taal en spelling betreft; reeds bij den aanvang onzer werkzaamheden, in den jare 1803, hadden wij daaromtrent bepalingen gemaakt, die, gedurende den voortgang onzer verrigtingen, grootendeels bevonden werden overeentekomen met de onlangs algemeen aangenomene regelen, die door den Hoogleeraar SIEGENBEEK zijn voorgedragen, en hebben getracht hierin met de meeste naauwkeurigheid te werk te gaan.

Wat de Melodijen aangaat; wij hebben ons niet alleen bediend van de aangenaamste onzer gewone psalmwijzen, maar ook van de meest bekende zangwijzen in de Hoogduitsche Kerken gebruikelijk; doch hebben getracht te zorgen, zoo wel voor de gemakkelijkheid, als voor de welluidendheid; en wenschen hierdoor zoo veel te meer toegebragt te hebben tot opwekking van den heiligen zanglust.

Wij erkennen, ons werk zal op verre na niet volmaakt zijn; dan het hoofddoel onzer werkzaamheden, de stichting der Gemeenten, en hare opbouwing in dat geloof aan de genade, 't welk heiligt en zaligt, heeft ons, in deze en gene gevallen, wel iets doen opofferen aan de uiterste kieschheid in de Dichtkunde, en deze wederom aan die der Taal; zoodat wij ons wel eens vrijheden hebben moeten veroorloven, welke wij anders niet zouden genomen hebben.

[ ix ]Even datzelfde hebben wij ons ook veroorloofd ten aanzien van den spreektoon in de liederen zelven, die niet altijd de toon is van eene sprekende gemeente, maar toch altijd van eenen spreker in en met de gemeente; waarvan men nog daarenboven dit voordeel heeft, dat onderscheidene gezangen ook voor het meer bijzonder of huisselijk gebruik kunnen dienen, waartoe wij dezelve ook meenen te mogen aanprijzen.

Ontvangt dan, zeer geliefde Geloofsgenooten! dit gezangboek, met hetwelk wij nogmaals op de plegtigste wijze betuigen, niets anders, dan de eer van God en onzen gezegenden Zaligmaker, en uwer aller leering en ware stichting bedoeld te hebben: de ondervinding zal u leeren van hoe groote nuttigheid het voor uw hart, onder den goddelijken zegen, wezen zal, wanneer het zonder vooroordeel gebruikt wordt.

Vergunt ons in het bijzonder de vrijheid, dat wij u onzen arbeid, bij de godsdienstige opvoeding uwer kinderen, met allen nadruk aanprijzen: jonge harten, in welke de zaden van godsdienstige kennis en godsvrucht vroeg gestrooid zijn, kunnen, onder Gods zegen, daarvan, zoo lang zij leven, groote nuttigheid hebben. Den troost voor onze harten te genieten, dat wij in dit gewigtig stuk aan het welzijn van het opkomende geslacht medegearbeid hebben, is een van onze allervurigste wenschen.

God zegene ons werk daartoe! Hij zegene zijne Kerk in dit Land, ook door het gebruik van deze gezangen, om zijns Zoons wil, door zijnen Heiligen Geest! Amen.


Gegeven in onze algemeene Vergadering in den
 Haag, dezen
6 Sept. 1805.
Uit aller naam
A. VAN DEN BERG, Præses.
J. A. LOTZE, Scriba.
J. SCHARP, Scriba.