Naar inhoud springen

Gezelle/Oosteren

Uit Wikisource
Het jonge jaar Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle

Oosteren

o Liefelijke
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester.

[ 75 ]

OOSTEREN


NUCHTER nu en nesch zijn alle dingen;
nieuwe, onaangeraakt, die de eerde ontspringen;
  nieuwe nu, of nooit, een lied bereid,
  neerstig eere aan U, o God, gezeid!

Dagende uit den oost is, allenthenen,
dag en dauw in 't land, en licht, verschenen;
  perels overal, die op, die aan
  't ruwgelokte gers te blinken staan.

Boven, en in den top der hoogste boomen,
worstelt en verlangt om uit te stroomen,
  't wakkere geweld, dat, ongespaard,
  schoonheid overhoofde, en schaduwe baart.

't Vee wilt uit den stal. De veulens dweerschen,
mallik achtereen, de malsche meerschen,
  manen in de locht; en, eer zoo tam,
  dertel nu, van doene, is rund en ram.

Vogels hoore ik, heinde en verre, slechten
veete om « mij en dij, » in 's huwlijks rechten ;
  kijven immer mussche en mussche. 't Springt
  menig tonge los, die vecht, die vinkt.

[ 76 ]
Bezig is de bie, van vlerken vlugge;
bezig worme, wespe, miere en mugge:
bezig nu is al, dat been verrept,
vinne, vame voert, of asem schept.

't Wordt, allengerhand, een blomke of tiene,
veilig, uit de vouw van 't lisch te ziene;
hier end daar al een, dat, hagelwit,
halverwege in 't wied, te wachten zit.

Nieuwe zij dan ook, van allen dingen,
lof en eere aan U, die de eerde ontspringen:
lof en eere aan U, die 't al verbeidt,
altijd ongedaagde, in de eeuwigheid!

12/4/'96.