Gezelle/Storme op zee

Uit Wikisource
De reuze Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle

Storme op zee

Sobrii estote
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester.

[ 90 ]

STORME OP ZEE


GEWELDIG waait de wind,
  de boomen buigen,
terug en weer terug
  de ruiten slaan;
het ratelt radeloos,
  of 't al in duigen,
of 't huis begeven ginge
  en 't hof vergaan
te dapper is de wind
  in 't land gekomen,
te schielijk is de ruste.
  ons herte ontnomen!

Hoe moet het nu op zee,
  bij zulke stooten,
in stukken stuiven, stier
  en steven, al
't gerief van roe en ra?
  De visschersbooten,
wie weet of 't amper een
  ontraken zal?
't Wordt menig moeders kind,
  op zee aan 't draven,
eer 't morgen is — wie weet ? —
  een graf gegraven!

[ 91 ]
Ze bidden, op hun' knie'n;
  de vrouwen weenen,
ze houden, met der hand,
  hunne ooren dicht:
« Woe-hoe! de zee! de zee!
  onze arme kleenen!
en 't laatste, dat daar in
  zijn' wiege ligt!
Het schamel schaap, 't en is
  geen maand geboren,
en... heeft het vader al
  op zee verloren? »

« De penningkeerse brandt :
  de winden stillen
zal God misschien nu nog,
  die alles kan;
Maria zal voor ons
  den Heere willen
te voete vallen, daar
  ze is moeder van !
och helpt en houdt ze vrij
  van zeer en zorgen,
en licht zal vóór uw beeld
  staan, Moeder, morgen! »

De vader, oud en stram,
  van 't lange varen;
[ 92 ]de schipper, en Zij ook,
  met elk een kind;
de twee, die, maandage eerst,
  gebruiloft waren ;
de jonge knape, en die
  zijn herte mint:
ze komen hun' belofte
  eerbiedig boeten
en, waschlicht in de hand,
  Maria groeten.

19/1/'97.