Hendrik Hamel/Aantekeningen

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Verhaal van het vergaan van het jacht de Sperwer
Voorbericht · Inleiding · Journaal (1653) · Journaal (1654) · Journaal (1655-1656) · Journaal (1657-1659)
Journaal (1662-1665) · Journaal (1666) · Bijlagen I & II · Bijlage III · Bijlagen IV, V & VI · Literatuur . Aantekeningen


AANTEEKENINGEN[bewerken]

[1] Formosa. Zoo werd het eiland gedoopt door de Portugeezen; bij de Spanjaarden heette het Hermosa; de Chineesche naam is Tai-oan d.i. Terrasbaai; de Japanners noemden het Takasago (zie Papinot, Dictionary of Japan); in Compagnie's stukken wordt gesproken van het "Eijlandt Paccam ofte Formosa", b.v. in Gen. Miss. 3 Febr. 1626: "Tot ontdeckingh vant Eijlandt Paccam ofte Formosa hebben d'onse op den 8en Martio laestleden, onder t' beleijt van d' opperstierman Jacob Noordeloos, uijtgesonden twee joncken ... ende is bevonden om de Noort streckent tot op de hoogte van 25 graden 10 minuijten, ende om de Zuijdt tot omtrent op de 20 1/2 graed". (Verg. Kaart no. 304 in de verzameling van het Alg. Rijksarchief). Eveneens op kaarten: "Pakam of Ilha Formosa" (Alg. Rijksarchief nos. 271 en 288, en Teleki, Atlas zur Geschichte der Kartographie der Japanischen Inseln X).--"Opde Suijdhoek vande Baeij van Taijoan hadden de onse een fort geleijdt ... de plaetse daer 't fort op staet is een sant duijn, ontrent een musquet schoot tegen over t' fort leijt een sandt plaet daer ons comptoir ofte logie op gestaen heeft ..." (Dagr. Bat. 9 April 1625, bl. 144). "de uijtsteeckende plaet bij het vastelandt van Formosa, sijnde Taijouan" (Patr. Miss. 26 April 1650).--Gouvern. Pieter Nuijts schrijft 28 Febr. 1628 naar Batavia: "de luijden schijnen van Taijouan omdat het een sombere, dorre ende drooge plaets is een disgoest te hebben".--Den 14en Juli 1650 schreef de Bataviasche Regeering: "'t is wel een schoon eijlandt, gelijck sijne name metbrenght, maer verslint veel menschen vlees" [door het ongezonde klimaat].

[2] Zie Bijlage V_A, 1.

[3] Zie Bijlage V_A, 2. (Gen. Miss. 24 Dec. 1652).

[4] Zie Bijlage V_A, 3.

[5] Bij resolutie van Gouverneur Sonck en den Raad van Taijoan dd. 14 Januari 1625 werd besloten "ons van de Sandplaet met alle des Comp.es middelen aen de oversijde (op t' vastelant van Isla Formosa) te transporteeren" ... om "aldaer een volcomen stadt op te rechten." Tevens werd aan "t' alreede opgerechte Casteel" de naam Orangie gegeven en goedgevonden "de Stadt te noemen naer de seven geunieerde provintien de Provintien". De Regeering te Batavia gaf hare goedkeuring bij schrijven van 13 Mei 1625, maar de Bewindhebbers gelastten bij Missive van de Kamer Amsterdam dd. 17 Oct. 1626 "dat het Fort ende Stadt in Teijouhan afgesteeken ende begrepen zal genoemt sijn Zeelandia in plaetse van Provintien." (Missive Batavia naar Taijoan, dd. 27 Juni 1627 en Gen. Miss. 9 Nov. 1627).

Nu lagen echter het Casteel of Fort Zeelandia en de ontworpen stad niet op dezelfde plaats; het Casteel lag op een hoog duin op de zandplaat, en aan het einde van het Casteelsplein, aan de oostzijde, was eene nederzetting van Chineezen welke den naam van "'t Quartier ofte de Stad Zeelandia" droeg" ("'t Verwaerloosde Formosa", bl. 15, 17). De ontworpen stad op het vasteland van Formosa zal om die reden den naam Provintie hebben gehouden. Onder dien naam komt zij voor op eene kaart van Formosa van 1629 (Kol. Arch. no. 140) en bij haar schrijven van 10 Mei 1649 gelastte zelfs de Bataviasche Regeering aan den President Overtwater om "de plaetse Chiaccam op 't voorlant van Formosa welck voor desen geprojecteert ende ondernomen is om het beginsel van een stadt daerop te formeren, ende tot dien eijnde door de Heer Martinus Sonck saler den name Provintie gegeven ende sulcx van hier geapprobeerd was" [en welke Overtwater had herdoopt in "Hoorn"] "sijn vorigen naem van Provincie weder [te] geven."

Na het verzet van Chineezen in 1652 werd "om bij revolte ... Taijouan en Provintie niet te cunnen separeeren ... een suffisant redout aen de oversijde in 't midden van de cruijswech binnen voornde. Provintie" gemaakt (Gen. Miss. 24 Dec. 1652 en Miss. Batavia naar Taijoan dd. 26 Mei 1653, 18 Juni 1653 en 20 Mei 1654) welke redout in begin Mei 1661 aan Kosinga werd overgegeven. (Zie "'t Verwaerloosde Formosa").

Van "het vleck Provintie" spreekt ook de gewezen Gouverneur Verburgh in zijn "Rapport aengaende de gelegentheijt van Formosa", Batavia 10 Maart 1654 (Kol. Arch. no. 1097). Op de kaart onder no. 305 in de verzameling van het Alg. Rijksarchief opgenomen, staat vermeld: "het vlekje Provintie".

[6] De uitgetrokken soldaten en hulpbenden "vonden geen grooter troupen als van 10 à 12 bij den anderen die haer hier en daer in 't suijckerriet ende andere veltgewassen hadden verborgen. Werdende alle die attrapeerden door onse ende der inwoonders handen om 't leven gebracht, zulcx in voorsz. 2 dagen tijts, omtrent de 500 Chinesen massacreerden". ... "Soodat gedurende den oorloch in den tijt van 12 dagen tusschen de 3 à 4000 rebellige Chineesen in wederwraeck van 't verghoten Nederlants Christenbloet verslagen zijn, daermede oock dese revolte tot slissinge ende te niet doening is gebracht". (Gen. Miss. 24 Dec. 1652). De belooning aan inboorlingen, werd gerekend hun toe te komen voor 2600 gemassacreerde koppen.

[7] Als oorzaak van de revolte werd aangenomen "dat de principaelste Chineese lantbouwers wat geprospereert zijnde, nae staet ende gesagh traghtende, off wel door eenigh misnoegen off om al te groote vrijheeden die hun, om haer in dese Republicq aen te locken, toegelaten zijn, uijt eijgen movement dit verfoeijelijck ende verraders werck ondernomen hebben; 't sij soo het wil, dit is een goede waerschouwinge voor ons ende onse nacomelingen zoo wel hier op Batavia als Formosa, altijt een waeckend oogh jegens den arghlistigen ende trouweloosen Chinees in 't seijl te houden en besonder op Formosa wel in agting te nemen geen meester van eenigh geweer en werden. Bovendien hun de groote vrijheeden die se dogh in haer eijgen landt niet gewoon sijn te genieten, soo veel te besnoeijen als doenlijck sij" (Gen. Miss. 31 Jan. 1653).

Heeren XVII waren van hetzelfde gevoelen (Patr. Miss. 30 Jan. 1654) doch kregen weldra een anderen kijk op het voorgevallene: "In UE voorsz. missive van den 26 Maij 1653 nae Taijouan geschreven, hebben wij niet sonder ontsteltenis gelesen dat veele van gevoelen sijn dat de jongste revolte der Chinesen op Formosa waerdoor omtrent 3000 van die natie om 't leven geraeckt sijn, ten principalen soude veroorsaeckt sijn door de extorsien en gewelten die sij voorgeven hun van den Fiscael en andere over hen te seggen hebbende aengedaen. Sijnde voorwaer beclaeghelijck dat ons soodanige onheijlen door toedoen van onse eijgen Ministers overcomen" (Patr. Miss. 16 April 1655).

[8] "Hier nevens werden UEd. andermael overgesonden de schriftelijcke deductien ofte verthoogen der schraperijen, usurpatien, stoute onderneminghen ende vordere quaede handelingen ende practijcken door de predicanten Daniel Gravius ende Gilbert Happart geduerende den tijt haerer residentie op Formosa gepleegt" (Gouverneur Verburg aan de Indische Regeering dd. 26 Febr. 1652).

"In dezen tijd [1649] klaagden de Broeders zeer sterk over den Heer Landvoogd Verburg" (Valentijn, IV, 2e stuk, 4e boek, 1e hoofdstuk, bl. 89). Bedoeld zal zijn Gouverneur Pieter Anthonijsz Overtwater (Zie Res. ulto Juli 1649 waarbij Verburg tot zijn opvolger werd benoemd, en Missive Batavia naar Taijoan 5 Aug. 1649). Over dit krakeel handelt ook eene missive van 19 Jan. 1654 van den Kerkeraad te Batavia aan Heeren XVII. Hoe dezen hierover dachten, blijkt uit het volgende: "T valt seer moeielijck en verdrietigh te hooren de dissentien en onlusten die der telckens voorvallen onder de Ecclesiasticquen mitsgaders de clachten over derselver onbehoorlijcke comportementen, usurpatien en geltgierigheijt en dat in alle residentien van de Compagnie geheel Indien door, en principalijcken op Formosa" (Patr. Miss. 20 Jan. 1654).--"Wij hebben gesien dat volgens onse gegeven ordre, de Ecclesiasticquen nu ontlast sijn van de politijcke regieringe op de dorpen, maer UE sullen daer op hebben te letten dat sulcx niet alleen niet weder compt in te cruijpen, maer datse oock haer sullen hebben te vougen onder diegeene die door den Gouverneur en Raet aldaer de politijcke regieringe en gesach over de dorpen sal aenbevolen sijn" (Patr. Miss. 15 April 1654).--Over "de tusschen den Heer Gouverneur ... ende sijnen Raedt geresen onlusten" zie Res. 12 April 1651 en Miss. Batavia naar Taijoan, dd. 21 Mei 1652.

[9] Voor eenige grootendeels aan Compagnie's papieren uit Japan en Taijoan ontleende bijzonderheden aangaande dezen vermaarden Chinees, zie Bijlage V_C.

[10] "Alsoo nu eenigen tijt herwaerts verscheijdene onlusten in Taijouan onder de Chinesen geresen sijn, ende dat den soon van den grooten Mandarijn Equan niet langer machtich sijnde om den Tartar tegenstand te doen, met sijn bijhebbende macht sich te water begeven heeft, die dan gepresumeert wert het oogh op Formosa geslagen te hebben...." (Res. 10 April 1653; vgl. Miss. Batavia naar Taijoan 25 Juli 1652). Ook Heeren XVII vonden de onderstelling aannemelijk dat de in verzet gekomen Chineezen "daertoe opgemaeckt sijn door Cochin [Koksinga] de soone van Equan, en met hem daerover gecorrespondeert; mitsgaders secours en assistentie verwacht hebben, gelijck den Pater Jesuita [Martinus Martini, over wien zie Bijlage V_D] ons aengedient heeft dat op sijn vertreck uijt China soodanige geruchten daer liepen" (Patr. Miss. 20 Jan. 1654).

[11] Hij werd 1611 te Meurs geboren, was gehuwd met Sara de Solemne, weduwe van Pieter Smidt, en overleed 24 Sept. 1667 als Directeur Generaal. Zie over hem: De Haan, Priangan, I, bl. 216. Voor zijne benoeming tot Gouverneur van Formosa zie Bijlage V_A, 3.

[12] Res. 20 Mei 1653.

[13] Zie Bijlage V_B, 1.

[14] Zie Bijlage V_B, 2 (Res. 24 Mei 1653). Zijne Commissie als Gouverneur van Formosa dd.o 18 Junij Anno 1653, is te vinden in Kol. Archief no. 780.

[15] "Aen d'E. heer Cornelis Cesar, Raadt extraordinaris van India die gedestineert is om na Taijoan te vertrecken ende aldaer 't gouvernement van den E. Nicolaes Verburgh over te nemen mitsgaders de verdre scheepsopperhoofden, wert des middaghs ten huijse van d'Ed. heer generael een vrolijck scheijdmael gegeven, daer hem de heeren Raden van India ende meest alle de gequalificeerde Comps. dienaren alhier, nevens hare huijsvrouwen, als andere genoode gasten, mede laten vinden" (Dagr. Bat. 16 Juni 1653, bl. 82).--In den namiddag had plaats "de publijcke authorisatie van d'E Hr. J. van Maetsuijker in 't generale gouverne van India", welke wederom met "een frisschen dronk" werd bezegeld (a. v. bl. 84).--In Res. 16 Dec. 1681 wordt gesproken van het "ordinaire scheijdmaal" voor de zeilree liggende retourschepen.

[16] "Genoemde Heer Cornelis Caesar is tot becledinghe van sijn opgeleijde chergie met desselfs familie den 18 Junij laestleden pr 't jacht de Sperwer uijt Batavia reede naer Taijouan genavigeert, cargasoen f 64994.17.4" (Gen. Miss. 19 Jan. 1654). Vgl. Dagr. Bat. 1653, bl. 84 en Bijlage III_A, 3.

[17] "Soo is dan mede verstaen het Jacht Sluijs dat tot de Taijouanse besendinge mede al eenige tijt aengeleght sij geweest alhier overtehouden, ende in desselfs plaets naer Taijouan de Fluijt de Sperwer te gebruijcken die wat grooter van last is" (Res. 9 Mei 1653).

[18] "Alsoo het Jacht de Sperwer dat volgens resolutie van dato den 9en Maij tot de eerste Taijouanse besendinge aengelecht sij geweest, tot noch tot de komst van de vaderlantse retourvloot opgehouden sij geworden om tot transport van eenige krijgsmacht, die wij met genoemde vloot met verlangen te gemoet sien, te konne dienen, ende alsoo deselve buijten gissingh nu komt te tardeeren, het mouson al hooch begint te verloopen om dese besendinge haer voortganck te laten.... is dierhalve in Raaden goetgevonden ende verstaen den 17 deser genoemde Jacht sijn affscheijt te geven en tot transport van de Heer Caesar die als Gouverneur naer Taijouan staet te vertrecken, te dienen ende met deselve 50 militaire coppen tot versterckinge van het Taijouanse garnisoen te laten inbarcqeeren" (Res. 6 Juni 1653). Zie ook de "Zeijlaas ordre", Bijlage III_A, 2.

[19] Den 15en Sept. 1651 ging de Sperwer van de reede van Batavia onder zeil en kwam den 12en Nov. 1652 daar terug. Als Secretaris van de ambassade, maakte Cornelis Speelman de reis mede. (Zie Speelman, Journaal van Cunaeus, uitg. A. Hotz).

[20] "Naer dat d' E. Heer Cornelis Caesar op 16 Julij pr 't jacht de Sperwer in Taijoan was gearriveert" (Gen. Miss. 19 Jan. 1654). Vgl. Bijlage IIIA, 3.

[21] 27 Mei 1653 "vertrecken van hier directa naer Taijouan de fluijtschepen Trouw, Wittepaert, Smient, mitsgaders de lootsboot Ilha Formosa voor d' eerste besendinge" (Notitie van de schepen soo die van andere plaetsen hier gearriveert sijn als die van hier elders vertrocken sijn sedert 4en Januarij 1653 tot 31 December daer aen volgende).--In Res. 7 Juni 1652 wordt de Smient genoemd: "een hecht, oock wel beseijlt schip".

[22] "Tot vervolghe van den Japansen handel sijn uijt Taijoan 20 ende 29 Julij vervolgens derwaerts gesonden het fluijtschip het Wittepaert ende 't jacht de Sperwer, te weten 't Wittepaert geladen met een cargasoen van f 33803.12.4 en de Sperwer met een do ten bedrage van f 33819.14.15" (Gen. Miss. 19 Jan. 1654). Vgl. Bijlage III_A, 3.

[23] Zie Bijl. III_A, 3-7, ook voor berichten aangaande den indruk door het vergaan van de Sperwer gemaakt.

[24] Patr. Miss. 25 Sept. 1642.

[25] Volgens de in het Koloniaal Archief aanwezige "Naamlijst der in Japan geregeerd hebbende Opperhoofden zoomede het getal der aangekomen en verongelukte schepen", loopende tot 1850, zijn aangekomen 716 en verongelukt 27 schepen.

[26] O. Nachod, Die Beziehungen, enz., bl.330 en Beilage 63 A.

[27] Wilhelm Volger, Opperhoofd, Daniel Six, tweede persoon, Nicolaes de Roij, ondercoopman en Daniel van Vliet, assistent.

[28] ".... ende naer datse de naemen der verblijvende Nederlanders, als swarte jongens, welke met de seven matroosen en een boukhouder (uijt Corre hier aengecomen) een getal van 29 personen uijtmaecken, opgenomen hadden" (Dagr. Japan, 19 Oct. 1666).

[29] Vijf eilanden; "a group of islands north-west of Kyushu, belonging to the province of Hizen" (Papinot, Dictionary).

[30] Decima, d. i. Voor-eiland. ".....comen voorm. scheepen hier voor Schisima offte 's Comps. residentieplaats ten ancker" (Dagr. Japan 14 Aug. 1646). Onze loge was van den beginne (1609) af te Hirado (Firando)--zie eene afbeelding van "De Loge op Firando" in: Montanus, Gedenkwaardige Gesantschappen, bl. 28--maar 11 Mei 1641 werd den onzen aangezegd "dat gehouden sullen sijn haer schepen voortaen in Nangasacque te doen havenen, met hunne gantsche ommeslach uijt Firando opbreecken ende die aldaer transporteren" (Dagr. Japan). De verhuizing duurde van 12 tot 24 Juni 1641 en 25 Juni kwam het Opperhoofd Le Maire van Firando voor goed naar Nagasaki (a. v.). (De "Naamlijst" vermeldt van Le Maire: "1641,den 21 Maij van Firando naar Decima verhuijst".Zie ook: Dagr. Bat. Dec. 1641, bl. 68). Hier moesten de onzen het kwartier betrekken dat in 1635 voor de Portugeezen was gebouwd (Dagr. Japan 3/4 Febr. 1635) en waarvan François Caron den 29en Juli 1636 deze beschrijving gaf: "... gingen het logement ofte gevanckenis der Portugeesen besichtigen, sijnde een werck 't welk in de baij van Nangasackij aen de Zuijtsijde van steen ende aerde uijt den water is opgehaelt,lanck een stadije ofte 600 voeten ende 240 voeten breedt, rondt omme met een dicht gependen pagger waerinne staen twee regelen huijsen en een straet in 't midden, hebbende een brugge omme van 't lant op dit eijlandt te gaen ende een waeterpoorte daer de Portugeesen twee mael in een voijagie passeeren sullen, te weten eens wanneer sij uijt haer galliotten gaen en eens als sij weder 't scheep gaen, sonder verder haeren voet daer buijten te mogen setten. Voorsz. woninge sal nacht ende dach met verscheijde wachtbercken ende wachthuijsen bewaert werden" (Dagr. Japan).

[31] "Dat geene Hollanders sonder vragen van 't Eijlandt en vermochten te gaan. Dat wel hoeren maar geene andere vrouwen, Japanse Papen nochte bedelaers op 't Eijlandt mochten comen". (Dagr. Japan 19 Aug. 1641).--Hoe ten tijde van hun verblijf in Firando, Compagnie's dienaren zich hadden te gedragen, blijkt uit de aanschrijving van Heeren Meesters (Patr. Miss. 3 Oct. 1637): "De onse moeten den Jappanders na de mondt sien en alles om den handel onbecommert te gauderen, verdragen"; zoomede uit de Instructie aan het Opperhoofd Nicolaes Couckebacker (ulto Mei 1633, Kol. Arch. no. 759)--Vgl. "Dat hij [nl. Couckebacker] sich in alle sijnen handel, wandel ende civilen ommeganck zoo lieftallig,vrundelijck ende nederig tegen alle en een ijder, soowel groot als clijn, sal hebben te comporteren dat hij bij de Japanse natie, die selfs van conditie wonder glorieus is, oock geen grootsheijt, trotsheijt of hoovaerdije in vreemdelingen can verdragen, bemint ende aengenaem sijn mach" (Gen. Miss. 15 Aug. 1633).

[32] Bijlage I a.

[33] Bijlage I b.

[34] "Hij [het Opperhoofd Elseracq] apprehenderende meer en meer de groote precisiteijt van die natie dewelcke d' onse involgen moeten omme daer wel te staen" (Patr. Miss. 26 April 1650).--"hoe nauw wij hier bepaalt zijn ende hoe veelderlij moeijelijckheden onderworpen door de groote precisiteijten der Japanse regenten die door der tolcken timiditeijt--voortcomende van hare onbequaemheijt--nogal meer beswaert werden, is UE. bij sijn aenwesen alhier ten deele gebleecken" (Memorie voor den E. Martinus Caesar, Nagasaki 2 Nov. 1670).

[35] Zie Journaal, bl. 65 en Bijlage I a.--Vgl. ".... Vervolgens getreden zijnde tot Japan is gelezen den brief van den Generael ende Raden derwaerts gesz. vanden 30 April, soo oock die vanden 9 Maij, 5 en 20 Julij 1667, voort d'antwoort daerop van't Opperhoofd Daniel Six en den Raet aldaer van 13 en 22 Octobr. daeraenvolgende, Noch de vragen doorden Gouvernr. van Nangasacki de 8 persoonen in Corea soo lange jaeren gevangen of gedetineert geweest zijnde, voorgehouden end'antwoort door deselve daer op gegeven, Item 't gene inde generale brieven vanden Generael ende Raden daer van staet aengehaelt. Het geconcipieerde vande Heeren Commissen. daer op gaet hier neffens" (Verbaal gehouden van het gebesoigneerde van de heeren Commissarissen uijtte resp. Cameren van de Oost Indische Compagnie deser Landen.....alhier in 's Gravenhage vergadert enz., Vrijdag den 29 Meert 1669. Kol. Arch. no. 301).

[36] Zie Bijlage I a en I b.

[37] Zie Bijlage I b en I d.

[38] Zie Bijlage I f-h.

[39] Zie Bijlage I i-j.

[40] Dagr. Bat. 28 Nov. 1667: "arriveeren hier van Japan de fluijtschepen Spreeuw ende Witte Leeuw".

[41] Zie Bijlage I o.

[42] "Zijn wij den 28 December Anno 1667 van Batavia 't zeijl ghegaen, ende na weijnigh tegenspoet den 20 Julij 1668 tot Amsterdam aengekomen" (Journaal, Uitg.-Saagman).

[43] ... "Sijn ons den 18en Maij Godtloff wel en behouden toegecomen de schepen het Wapen van Hoorn, Alphen en Constantia ... voort den 13en en 15en Julij respectievelijck de schepen de Hollantsche tuijn, 't Wapen van Middelburgh, Cattenburgh, Outshoorn, de Vrijheijt, Jonge Prins en de Spreeuw, mitsgaders den 20 en 23 daaraanvolgende de Amerongen, de Tijger ... en den 23 en 25 van deselve maent, Godtloff oock behouden in 't Vlie gearriveert de schepen de Wassende Maen, Vlaerdingen en Loosduijnen. Met de voorsz. schepen zijn ons dan geworden UE. generale brieven van den 5 October, 6, 23 en 31 December, alle des voorleden jaers 1667" (Patr. Miss. 22 Aug. 1668).

Mei 1668. "Den 18 Meij arriveerden in Tessel 3 Nederl. Retour-Schepen als 't Wapen van Hoorn en Alphen voor de Kamer Amsterdam ende Constantia voor de Kamer van Enckhuijsen. Waren den 6 October 1667 van Batavia vertrocken ... Brachten mede dat jaer noch 8 Retour-Schepen van Batavia en 3 van Ceylon stonden te volgen ..., Doe quam op Batavia advijs, dat eenige Maets op Coeree van 't Schip de Sparwer waren gebergt, en ettelijcke sich met een Bootje aen Japan hadden gesalveert" (Hollantse Mercurius XIX, 1668, bl. 82-83). Dit "advijs" was al, met de Esperance, den 30 Nov. 1666 te Batavia gekomen.

[44] Monsterrol van 't Jacht Amerongen in dato 24 Dec. 1667 (Brieven en papieren overgekomen voor de Kamer Amsterdam, 1660-1668. Kol. Arch. no. 1153).

[45] "In dese landen daer en teghens arriveerden den 15, 16 en 20 Julij de navolgende retourschepen uijt Oost-Indiën: als de Hollantsche Thuijn, 't Wapen van Middelburgh, Cattenburgh, Outshoorn, de Tijger en Dordrecht den 7 December 1667, de Vrijheijt, Jonge Prins en Amerongen den 23 December, en 't Jacht de Spreeuw den 1 Januarij van Batavia af-geseijlt". (Hollantsche Mercurius, XIX, 1668, bl. 113).--Den 19en Juli 1668 al berichtte de Kamer Amsterdam aan de Regeering te Batavia de behouden aankomst van de Hollantsche Tuijn, 't Wapen van Middelburgh, Cattenburgh, Outshoorn, de Vrijheijt, de Jonge Prins en de Spreeuw; den 24en d.a.v. dat "Amerongen op den 20 deses in Tessel wel gearriveert" was. (Particuliere brieven van de Camer Amsterdam. Kol. Arch. no. 484).

[46] Zie Bijlage I d. Dit Rapport was "gedateert den lesten November" [1666]. (Verbaal Commissarissen 's Gravenhage van 23 Maart 1668. Kol. Arch. no. 301).

[47] Artikelbrief van de Geoctroijeerde Nederlandsche Oost-Indische Compagnie, dd. 8 Maart 1658. (N.I. Plakaatboek II, bl. 265, 270). Art. 42: "... sulcks dat een yeder 't peryckel sijner Maent-gelden sal loopen op 't Schip ende goederen daer hy op vaert, ende dienvolgende 't selfde schip met alle syne ingeladen goederen ('t welck Godt verhoede) komende te verongelucken, oock alle syne Maentgelden ... verliesen". Art. 51: "... Ende sullen de bedongen Maentgelden van alle sodanige Gevangens cesseren ende ophouden vanden tydt haerder gevanckenisse, tot dat sy wederom gerelaxeert sullen wesen".--Resolutie Kamer Amsterdam dd. 20 Nov. 1653: "Maentgelden. Van 't volk van geblevene schepen te betalen tot den dag van 't blijven, af 1/# part na gewoonte". Vgl. nog Res. 9 April 1669 (jacht de Jonker) en Res. 23 Jan. 1690 (jacht de Zijp).

[48] Zie Bijlage I k.

[49] Zie Bijlage I q-r.

[50] Zie Bijlage I (bl. 78 en 82).

[51] "The Japanese government had always made use of Tsushima in its communications with the Coreans, and the agency at Fusan was composed almost exclusively of retainers of the feudal lord of this island" (Griffis, Corea, 1905, bl. 86).

[52] Zie Bijlage I n (slot).

[53] "De overgeblevenen zijn door toedoen van den Keizer van Japan, op verzoek van de Nederlandsche Oost-Indische Maetschappye, naderhand overgelevert, behoudens een, die aldaer wilde blijven" (Witsen, 2e dr., I, bl. 53).

[54] Zie Bijlage II a-d.

[55] Witsen, 1e dr. II, bl. 23; 2e dr. I, bl. 53.

[56] "Het jacht Pouleron bij de Eijlanden van Maccauw van de Schermer afgeraect zijnde heeft den 26 en 27 Julij op de noorderbreedte van omtrent 30 graeden bij de modderbancq een soo vervaerlijcke storm beloopen dat alle zijn ronthout except de bezaensmast heeft verlooren, de boechspriet eerst door den wint achterover int schip gesmeeten zijnde is de fockemast gevolcht en daegs daeraen oock de groote mast door het vreeselijck slingeren; aen het Queelpt. hebben haer stompen gerecht en zijn zoo, tusschen d' Eijlanden van Gotto door, den 13en Augo. goddanck hier binnen gecomen"...... "Pouleron dat aent Queelpaert heeft geanckert gelegen ende door de Eijlanden van Gotto is geboucheert". (Missive Nagasaki naar Batavia 19 Oct. 1670).

"d' eerste joncke van Batavia dit henen gezeijlt, werden wij bericht dat op Corree is verongeluct en daer van omtrent 40 Chineesen in Gotto zijn aengecomen en dat d' andere in Corree werden aengehouden" (a. v.).

"Wij hebben UEd. jongst geschreven dat de joncke van Batavia vertrocken, op Corree was verongeluckt en eenich volck daer van op Gotto waren aengelant; zedert zijn d' andere Chineesen met een opgemaeckt vaertuijgh meede van Corree hier binnen gekomen met noch soodanige geborgene coopmanschappen als bij 't joncke boekje blijckt geschat op Ts 13000 vercoops. Men secht ons dat dit volck is geweest aen een lant van Corre oft eijland dat onder Japans gebiet staet. T' is apparent datse hier weder sullen equiperen en na Batavia comen" (Missive Nagasaki naar Batavia primo Nov. 1670).

[57] Zie Bijlage II a (slot).

[58] Zie Bijlage II c-d, en Dagr. Bat. 1668 bl. 204.

[59] Dagr.Bat. 1669 (bl. 301). 8 April: "komt de fluijt Nieuwpoort van Coromandel".

[60] Dagr.Bat. 1668 (bl. 203). 30 November: "Des avonds comt de fluijt Buijenskercke van Japan".

[61] Zie Bijlage II i.

[62] Griffis, Corea, 1905, Chapter XXII, The Dutchmen in exile (bl. 176): "The fate of the other survivors of the Sparrowhawk crew was never known. Perhaps it never will be learned, as it is not likely that the Coreans would take any pains to mark the site of their graves".--Zelfs Mr. Pieter van Dam schijnt van hunne bevrijding en terugkomst niet te hebben geweten. Zie zijne onuitgegeven Beschrijvinge van de Oost-Indische Compagnie: "Agt Nederlanders met een kleijn vaartuijg van de Coreese eijlanden tot Gotto aangekomen en door den Heer van 't Land tot Nangasacki opgesonden zijnde, waren in 't jaar 1653 op het Quelpaarts eijland met 't jagt de Sperwer verongelukt en waar van haar 36 menschen sterk aan Corea hadden gesalveert. Volgens haar voorgeven zijnse van die van Corea seer armelijck getracteert, dan na 't een dan weder na 't ander eijland vervoert, Invoegen dat in 13 jaren dat aldaer gesworven hadden, 20 van deselve sijn gestorven en van waar de voorsz. agt met een kleijn vissers schuijtje sijn gevlugt en de andere agt daer nog verbleven..... De voorsz. agt Nederlanders uijt Corea verlost, na dat sij in Japan seer naeuw op alles waren ondervraegt, en 't selve pertinent was aangeteijckent en na het Hoff gesonden, en daer op haere demissie hadden verkregen, sijn van daer mede na Batavia vertrocken". Over de "daer nog verbleven" schipbreukelingen, spreekt Van Dam verder niet.--Vgl.: K. Gützlaff, Reizen langs de kusten van China, enz., bl. 250: "Meer dan twee eeuwen geleden strandde aan deze kust een Hollandsch schip; de manschap werd verscheidene jaren gevangen gehouden, tot er één ontsnapte en te Amsterdam zijne lotgevallen bekend maakte".--"To those who hail from Great Britain it is of special interest to know that one of the unfortunate mariners who did not succeed in making his escape was "Alexander Bosquet, a Scotchman". One wonders if his tomb or those of any of his mates will ever come to light, as that of Will Adams did in Japan". (Foreword van M. N. Trollope, bij de uitgave van Hamel's Journaal in Transactions Corea Branch R. A. S. IX, 1918, bl. 94-95).

[63] "The only relics of these unfortunate captives so far discovered have been two Dutch vases unearthed in Seoul in 1886. The natives knew nothing of their origin, beyond a vague belief that they were of foreign manufacture. The figures on them, however, told their own tale of Dutch farm-life, and the worn rings of the handles bore marks of the constant usage of years. We may well fancy them to be the last of the household gods of the shipwrecked Wetteree, who, like Will Adams of Japanese history, lived and died a captive exile though the honoured guest and adviser of the king and government. The presence of these captive Dutchmen in Corea may perhaps explain what must always seem an anomaly among Asiatic races, namely blue eyes and fair hair. These peculiarities have been frequently observed by travellers in various parts of the peninsula, exciting comment and conjecture without, hitherto, any definite explanation" (J. Scott, Stray notes on Corean history etc., Journal China Branch R.A.S., New Ser. XXVIII, 1893-94, bl. 215).

[64] "Durant mon séjour a Tchae-Tchiou [28 Sept.-3 Oct. 1888] je demandai fréquemment des renseignements sur Hamel. Mais tout souvenir de sa visite s'est évanoui avec la génération qui l'a vu" (Chaillé-Long-Bey, La Corée ou Tchosen, bl. 46).

[65] Zie Dr. H.P.N. Muller, Azië gespiegeld, I, bl. 371.

[66] Zie Bijlage I k.

[67] Dagr. Bat. 1667, 11 December: "Hendrick Hamel, gewesen boeckhouder op het jagt de Sperwer, den 16en Augustus 1653 aan een der Corese eylanden, by ons het Quelvaerts eylandt genaemt, verongeluckt, zynde den 28en November jongstleden, nevens nogh 7 persoonen van gemelte jagt, met de fluyt de Spreeuw, uyt Japan hier aengecomen, heeft nu aen haer Ede overgelevert een daghregister van het gepasseerde sedert dien tyt tot haere aencomste alhier, behelsende een verhael van 't verongelucken des gemelten jagts, mitsgaders wat ellende en miserie sy aldaer hebben uyt gestaen, hoe ende op wat wyse zy eyndelyck uyt haere gevangenisse syn gevlugt; voorts een corte beschryvinge van het coninckryck Coree, den ommegangh der inwoonders, haere justitie, politie, Godsdienst en andere saecken van speculatie, leggende het gemelte daghregister onder de papieren, desen jaere van Japan ontfangen".--Aan het slot van een uitg.-Saagman van Hamel's Journaal wordt gezegd: "Na eenige dagen vertrocken wij met een Schip dat daer in Ladinge lagh, na Batavia, daer wy den 20e November wel aen quamen, en by den Generael ontboden wierden, die wy al ons wedervaren verhaelde: wy hebben hem oock een Journael behandight, en hy ons voorts wel onthaelt hebbende, heeft ons verlof gegeven om na het Vaderlandt te vertrecken", enz.--Hamel had--gelijk wij aannemen--ons handschrift aan het Opperhoofd te Nagasaki afgegeven, daardoor was hij niet in de gelegenheid daarin den datum van aankomst te Batavia in te vullen en over de ontvangst aldaar iets te zeggen. Zie verder bl. XXV-XXVI.

[68] Vgl. de Haan, Priangan II, bl. 38 (26).

[69] Zie Bijlage I o.

[70] Zie de Bibliographie.

[71] A. Montanus, Gedenkwaerdige Gesantschappen enz.

[72] Bl. 429-436.

[73] Noord en Oost Tartarye ('t Amsterdam 1692). Zie Tiele, Nederlandsche Bibliographie van Land- en Volkenkunde, bl. 269. Het exemplaar uit de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek hebben wij kunnen raadplegen.

[74] Noord en Oost Tartarye ('t Amsterdam 1705). Zie Tiele, a.v. bl. 269.

[75] Dl. I, bl. 148.

[76] "....de Nederlanders die op Korea gevangen zijn geweest, verhaelen, dat zy eerst aen Quelpaerts Eiland aen quamen, gelegen op drie en dertig graden, en dertig minuten Noorder breette, van de vaste Koreaensche Kust, omtrent veertien myl, genaemt by de Inwoonders Schesure of Moese" (dl. I, bl. 150 noot).

[77] Onder dezen naam is de hoofdstad van Quelpaerts-eiland nergens vermeld gevonden. Misschien is Moggan de transcriptie van eene Koreaansche uitdrukking voor de residentieplaats van een Mok-så of Gouverneur.

[78] Zie Journaal, bl. 11.

[79] Uitg.-Saagman: "Moggaen, zijnde de residentieplaets van de Gouverneur van 't Eijlandt, bij haer Mocxa genaemt,". Daarentegen in de uitg.-Stichter en Van Velsen,....."bij haer genaemt Moese".

[80] "Mok-sa. Mandarin de 1er ordre dans les villes où il y a des satellites pour arrêter les voleurs (le 2e dans l'ordre civil, le 1er au-dessous du gouverneur)" (Dict. Cor.-Franç., bl. 244). Moese is de Chineesche uitspraak van Moksa.

[81] Witsen, 2e dr., bl. 59.

[82] Uitg.-Stichter, Rotterdam, 1668.

[83] Uitg.-van Velsen, Amsterdam, 1668.

[84] Uitg.-Saagman, "'t Oprechte Journaal", Amsterdam, bl. 30-31.

[85] Zie de Bibliographie.

[86] De tekst van de in Churchill's Collection of Voyages and Travels, Vol IV (1732) opgenomen Engelsche vertaling is herdrukt in Transactions of the Korea Branch of the R.A.S. Vol. 9 (1918) alleen met een "Foreword" van den President Mark Napier Trollope, Bishop in Corea, die over Hamel's Journaal zeer gunstig oordeelt maar de opmerking maakt: "there are points, like his circumstantial account of the man-eating "crocodils" to be found in Chosen, which sound rather like a "traveller's tale", though it is possible that such animals may have existed two hundred and fifty years ago and yet be extinct now". Hamel gaat echter vrij uit; over krokodillen komt in zijn Journaal evenmin iets voor als over olifanten.

[87] O.a. Griffis, Corea, the Hermit Nation (1905), Chapter XXII: The Dutchmen in exile; en Idem, Corea, without and within (1885).

[88] Mededeeling van den Landsarchivaris te Weltevreden, Dr. F. de Haan.

[89] Zoo diende de oud-Gouverneur Generaal Hendrik Zwaardecroon een verzoekschrift in aan de Indische Regeering, zonder dit te teekenen. (Zie Indische Gids, 1917, II, bl. 1539). Ook de rekesten vermeld in Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van N.I. deel 73, bl. 401, waren ongeteekend.

[90] Zie Bijlage Ia (bl. 78).

[91] Zie facsimile tegenover den titel.

[92] Zie facsimile.

[93] "Les meurtres & autres excès sont bien plus rares dans ce récit que dans celui du voyage de Pelsaert. Aussi est-il devenu beaucoup moins populaire" (Tiele, Mémoire bibliogr., bl. 275).

[94] Zie bl. 13.

[95] Zie Bijlage III_B.

[96] Zie Bijlage I_A.

[97] "Le récit de leurs aventures quoique très simple et nullement scientifique, ne manque pas d'intérêt". (Mémoire bibliogr., bl. 274). Vgl.: "Hamel, the supercargo of the ship, wrote a book on his return, recounting his adventures in a simple and straightforward style" (Griffis, Corea, 1905, bl. 176).

[98] "When this account was printed in Holland, the eight men mention'd at the end of this Journal, were all in Holland, and examin'd by several persons of reputation, concerning the particulars here deliver'd, and they all agreed in them; which seems to render the relation sufficiently authentick... There's nothing in it that carries the face of a fable, invented by a traveller to impose upon the believing world" (Churchill's Collection of Voyages IV (1732), Preface bl. 574).

[99] "Kinderen en wijven, die eenige daer getrouwt hadden, verlieten ze" (Witsen, ie dr., bl. 23; 2e dr., I, bl. 53.

[100] Zie Bijlage Io.

[101] Witsen, 1e dr., bl. 23; 2e dr. 1, bl. 53.

[102] "Thirteen years residence in Corea, was time enough to have given a much more perfect description, and many men in that time would have made it more ample and satisfactory; but the author gave what he had, and I suppose his memoirs were small and ill digested, having leisure enough, but perhaps little inclination, to write in that miserable life, as not knowing whether ever he should obtain his liberty, to present the World with what he writ" (Churchill's Collection IV, Preface, bl. 574).

[103] "Le Sécrétaire du Vaisseau qui a fait ce Journal, n'avance rien dans la Description de l'estat présent du Royaume de Corée qui ne s'accorde avec ce qu' en a écrit Palafox et ceux qui ont traitté de l' invasion des Tartares" (Relation du Naufrage d'un vaisseau holandois sur la Coste de l' Isle de Quelpaerts etc. Avertissement au Lecteur).--"The book, which contains... a racy description of the country and people, deserves careful study. It throws some interesting sidelights on the history of the "Coresians" two and a half centuries ago, then as always between the upper and nether mill-stones of the "Japoneses" and the "Chineses" to north and south of them" (Foreword van M. N. Trollope bij de uitgave van Hamel's Journaal in Transactions Corea Branch R. A. S. IX, 1918, bl. 93-94).

[104] "The French translater indulges in skepticism concerning Hamel's narrative, questioning especially his geographical statements. Before a map of Corea, with the native sounds even but approximated, it will be seen that Hamel's story is a piece of downright unembroidered truth. It is indeed to be regretted that this actual observer of Corean life, people, and customs gave us so little information concerning them" (Griffis, Corea, 1905, bl. 176).--"Mit Hülfe unserer japanischen Karte von Korai (Atlas No. 6) konnten wir die Reiseroute, der Hamel gefolgt is, nachweisen und die meisten verstümmelten Ortsnamen, deren er in seinem Tagebuche erwähnt, entziffern" (v. Siebold, Geschichte Entd. Japan, bl. 37).

[105] "Like the Japanese, and all the nations of eastern Asia, the Coreans have always bowed down before the greatly superior mental power of the Chinese; and have borrowed from them some of their customs, more of their words, and, perhaps, all the principal books in use between the Yaloo and the western shores of the Pacific" (Ross, History of Corea, bl. 300).--"Whatever note-worthy knowledge the Japanese and other nations possess, they obtained from China, while she has always been self-contained" (Ross, the Manchus (1891) bl. XV). Vgl. J. S. Gale, The influence of China upon Korea (Transactions Korea Branch R. A. S. I, bl. 1-24) en H. B. Hulbert, Korean Survivals (Id. bl. 25-50).

[106] "It was not until the seventeenth century that Europeans came in contact with Coreans, when some unfortunate Dutchmen were shipwrecked on the coast and held captive for years. The narrative of the Dutch supercargo Hamel, written towards the close of the seventeenth century, gives a graphic account of Corean manners and customs, and, as read at the present time, conveys an exact picture of the people and country. Place after place which he mentions in their captive wanderings have been identified, and every scene and every feature can be recognised as if it were a tale told of to-day. So strong is native conservatism both in language and habits that Hamel's description of two hundred years ago reproduces every feature of present Corean life" (Scott, Stray notes on Corean History etc., Journal China Branch R. A. S. New Ser. XXVIII, 1893-94, bl. 215).--"Hendrik Hamel was plainly a shrewd observer, and much of his description of the country and the people and their customs tallies well with our own experience of the last thirty years, though one would not care to subscribe to every one of his statements". (Foreword van M. N. Trollope bij de uitg. van Hamel's Journaal in Transactions Corea Branch R. A. S. IX, 1918, bl. 94).

[107] ".... c'est le seul ancien ouvrage connu qui donne de première source des détails importants concernant la Corée & ses habitants" (Tiele, Mémoire bibliogr., bl. 275).--"Das Schicksal des H. Hamel van Gorcum ... ist lehrreich als ein Blick in das innere Leben des Koreischen Staates und Volkes, und seine Notizen über dasselbe sind mit Unrecht bisher unbeachtet geblieben, da sie, bei Koreas stationairem Zustande, auch heute noch nicht veraltet sind, und gleiche Autorität wie jene oben angeführten haben, welche durch die anspruchlosen Angaben des redlichen Holländers bestätigt oder selbst im wesentlichen noch vervollständigt werden" (C. Ritter, die Erdkunde von Asien, III, 1834, bl. 637-638).

[108] Rev. J. Ross, History of Corea, [1880]; en Ch. Dallet, Histoire de l' Eglise de Corée, 1874.

[109] "On n'a jamais prêché la religion chrétienne dans la Corée, quoique quelques Coréens ayent été baptisez en différens tems à Peking" (Observations géographiques sur le royaume de Corée, tirées des Mémoires du Père Regis, in Du Halde, Description, etc. IV (1736) bl. 532).--"The first attempt of a foreign missionary to enter the hermit kingdom from the west was made in February 1791" (Griffis, Corea, 1905, bl. 353).

[110] ".... les missionnaires sont les seuls Européens qui aient jamais séjourné dans le pays, qui en aient parlé la langue, qui aient pu, en vivant de longues années avec les indigènes, connaitre sérieusement leurs lois, leur caractère, leurs préjugés et leurs habitudes" (Dallet, Histoire, etc. I, bl. IX).

[111] "In 1368.... the warrior monk was enthroned in Peking, emperor of all China. Next year... the king of Corea, sent an ambassador with letters of congratulation to the new emperor, to his new capital of Nanking, and the pleased emperor formally acknowledged him king of Corea" (Ross, History of Corea, bl. 268).

[112] "Fifty years previous to the Manchu conquests, Japan had overrun Corea in a war of pure conquest; and though, with Chinese assistance, she was ultimately driven out, she never abandoned her foothold in the port of Fusan, which has always remained, under the daïmiös of Tsushima, as a port of commercial intercommunication" (Parker, China Past and Present, bl. 340).

[113] "Corea heeft sich de Tartar onderworpen" (Gen. Miss. 21 Jan. 1622). Zie ook: Parker, The Manchu relations with Corea (Transactions Asiatic Society of Japan XV, 1887, bl. 93).

[114] Ross, History of Corea, bl. 276-286.--C. I. Huart, Mémoire sur la guerre des Chinois contre les Coréens de 1618 à 1637 (Journal Asiatique, 7e Série, XIV, 1879, bl. 308 e. v.).--W. R. Carles, A Corean monument to Manchu clemency (Journal North-China Branch R. A. S. XXIII, 1888, bl. 1).

[115] "Ever since the Manchus established themselves in China, Corea has paid regular tribute to Peking, and been a most faithful vassal.There was, until fifteen years ago (1883), absolutely no interference on the part of China in her internal administration: all she had to do was to send as tribute a few local articles of nominal value at fixed periods, for which she received a liberal return; and to apply for recognition when a demise of the Royal crown took place and a successor inherited" (Parker, China Past and Present, bl. 340).

[116] "Shogun is simply the Chinese tsiang-kün or generalissimo, being the word "Imperator" in its original military significance" (Parker, China, 1917, Glossary).

[117] Diary of Richard Cocks (Uitgave Hakluyt Society 1883) I, bl. 255, 301, 304, 311, 312, 313; en C. J. Purnell, The Log-Book of William Adams 1614-19 (Transactions of the Japan Soc. of London, XIII, 1916, bl. 178.--Het eerste Koreaansche gezantschap kwam in Japan in 1608, het tweede in 1617. "From this time down to the year 1763 Korea sent ambassadors to Japan on the occasion of the appointment of a new Shogun. Altogether such missions arrived in Japan eleven times" (I. Yamagata, Japanese-Korean relations after the Japanese invasion of Korea in the XVIth century, Transactions Korea Branch R. A. S. IV, 2 (1913) bl. 8).--Dat het optreden van een nieuwen Sjogoen niet de eenige aanleiding was voor het sturen van een gezant, blijkt uit deze aanteekening in Dagr. Japan 1643 onder 6 Mei: "Gemelte Heere [van Firando, die aan de Compagnie geld schuldig was] soude na voorgeven noch wel 4 a 5 kisten gelt betaelt gehadt hebben, ten ware den ambassadeur van Korea, die naer Jedo verreijsde om Keijserlijcke Maijt [d.w. den Sjogoen] over de geboorte van den jongen Prince geluck te wenschen, door of bij de uijterste palen langs van zijn Heerlijckheijt gecomen ware, bij welcke gelegentheijt gemelte Heere ettelijcke kisten gelts hadde moeten aen oncosten maecken."

[118] "De Coreese Ambassade is in April weeder ghekeert naer Coree met treffelijcke presenten, in gaen en commen overall vrij gehouden; haer versouck is geweest assistentie tegens de Chijneesen die sij claechden haer veel overlast te doen; het scheen haer goede hoope tot assistentie is ghegeven geweest. Men liet een groot gerucht van preparatie tot oorlooghe loopen dan is corts naer haer vertreck als roock verdweenen; 't schijnt dese Kaijser meer genegen is sijn landtsheeren met bouwen van Casteelen arm te houden dan die door vreemde oorloghe rijck te maecken" (Opperhoofd Firando naar Batavia dd. 17 Nov. 1625.--Zie ook Dagr. Japan 24 Maart 1637, Bijlage IV).

[119] "In het volgende jaar 1655, is in Japan niets bijzonders voorgevallen, alleenlijk sijn daer uijt Corea drie ambassedeurs van 't Hoff geweest met een gevolgh van drie hondert personen om d' Hommagie te doen; sijnde die van Corea gewoon dat om de drie jaren te laten geschieden" (Mr. P. van Dam's Beschrijvinge, Boek 2, deel 1, caput 21, fo 289).--"In 1710 a special gateway was erected in the castle at Yedo to impress the embassy from Seoul, who were to arrive next year, with the serene glory of the sho-gun Iyénobu ... The intolerable expense at last compelled the Yedo rulers to dispense with such costly vassalage, and to spoil what was, to their guests, a pleasant game. Ordering them to come only as far as Tsushima, they were entertained by the So family of daimios" (Griffis, Corea, 1905, bl. 151). Vgl. Chinese Repository X, 1841, bl. 163 (noot).

[120] "...het ophouden der joncquen .. ontstaet ... door den Hr. van Tsussima (met licentie ofte passen des Keijsers de negotie op Corea ende dat onder seecker getal van joncquen exerceerende) nu al eenige jaeren herwaerts onderstaen heeft de voorn. passen, soo die van den Keijser aen de Coreesen als die vande Grooten in Corea aenden Keijser, op te houden ende naer sijns welgevallen ende meesten profijt andere in plaetse doen schrijven" (Missive Opperhoofd Couckebacker, Jedo 23 April 1635).

[121] "Onsen handel is daer noch jonck ten aensien van de Portugesen, Japan van over de 100 jaeren gefrequenteerdt hebbende" (Patr. Miss. 31 Aug. 1643).

[122] "Van desen hoeck af voortaen, soo streckt de Custe weder nae het noorden toe, wijckende daer nae innewaerts noordwestwaert aen, aen welcke Custe comen die van Japon, traffijckeren met het Volck van die contreye, diemen noemt Cooray, ende men heeft daer Havens ende beschutsels, hebben een tuych van smalle ende ondichte stucken gheweeft werck, 't welcke die Japonen aldaer comen verhandelen, waer van ic goede, breede, ende waerachtighe informatie hebbe, als oock vande Navigatie naer dit Landt toe, vande Pilooten die 't aldaer ondersocht ende bevaren hebben, als volght.

Van desen hoeck van den Inham van Nanquin af, 20. mijlen zuydtoostwaert aen, zijn gheleghen etlijcke Eylanden aen het eynde, vande welcke, te weten, aende oostzijde leyt een seer groot ende hooch Eylandt van veel Volcks bewoont, soo te voet als oock te peerde.

Dese Eylanden worden vande Portugesen gheheeten As Ylhas de Core, ofte d' Eylanden van Core: maer het voorschreven groot Eylandt is ghenaemt Chausien, heeft vande zijde van het noordtwesten eenen cleynen Inwijck, hebbende een Eylandeken in de mont ligghen, t' welcke de Haven is: maer heeft weynich diepten, alhier houdt de Heer van het landt sijn residentie: Van dit Eylandt af, 25. mijlen zuydtoost aen, is gheleghen het Eylandt van Goto, een van d'Eylanden van Iapon, twelcke leyt vanden hoeck vanden Inham van Nancquin af, oost ten noorden t' Zeewaert aen, 60. mijlen weeghs ofte weynich meer" (Jan Huyghen van Linschoten, Reys-Gheschrift van de Navigatien der Portugaloysers in Orienten enz. [1595], bl. 70).

[123] "Hirado. In W. Japan, H before i is pronounced F, and n is inserted before d." (The Voyage of Captain John Saris to Japan, 1900, bl. 78, noot 4).

[124] De Jonge, De opkomst van het Nederlandsch gezag in O.I. dl. III, bl. 300; en Van Dijk, Iets over onze vroegste betrekkingen met Japan, 1858, bl. 29.

[125] Peper.--"...bij de Chineezen in Nangasaq ende die van Corea niet werdende getrocken" Firando 3 December 1634. (Opperhoofd Couckebacker aan den Gouverneur van Formosa, Putmans).--Vergelijk echter de volgende berichten: "At our returne to the English house [te Firando], I found three or foure Flemmings there; one of them was in a Iapan habit, and came from a place called Cushma [Tsushima], within sight of Corea. I vnderstand they sold Pepper and other Commodities there, and I thinke haue some secret trade into Corea, or else are very likely to haue" (The Voyage of Captain John Saris to Japan, bl. 170).--"Peper werd daer [Japan] vercocht tegen 15 ende 16 taijl t' picol; dese werdt ten deele in Japan gesleten, pertije naer Corea vervoert" (Gen. Miss. 3 Febr. 1626).

[126] "Langasacki 3 November 1610. Thin is op Corea seer getrocken waeromme hijer veel vertijert wert, ick hebbe versocht off het mogelijck sijn soude wij eenighe handelijngge op Corea hijer vuijt Jappan mochten doen; tot dijen fijne ick in Martij passado eenen Assistent met 20 picol peper naer het eijlandt Tuxcijma sijnde ontrent 30 mijlen van hijer gesonden hebbe dije met dije van Corea, dat noch 25 mijlen van daer is, handelijng [te] drijven ende hun vaert 3 a 4 maelen 's jaers derrewaerts maecken, doch is d' voirsz. door de strenge wetten des landts onmogelijck bevonden, dat den Gouvr. vant' voirsz. eijlandt oock nijet consenteeren will, want hem schadelijck sijn soude, dan sullen 't voirsz. noch nijet achterwege laten vorder te versoucken want groot profijt can gedaen worden, soo in sijdewerck, leeren, medecijnen ende andersijnts dat van daer gebracht wort" (Aan Heeren XVII; ongeteekend maar waarschijnlijk van Specx. Ook in vertaling in Nachod, Die Beziehungen enz. Beil. 8, bl. XXIII).

[127] "Voorts alzoo mijne onderdanen genegen zijn, om alle landen en plaatsen met handeling in vriendschap en sincerelijk te bezoeken; zoo verzoeke ook aan Uwe Keiz. Majesteit, dat dezelve den handel op Corea door Uwer Majesteits faveur en behulp mogen genieten, om alzoo met gelegener tijd de noordcust van Japan mede te mogen bevaren, daaraan mij zonderlinge vriendschap geschieden zal" (18 Dec. 1610). (Van Dijk, Iets over onze vroegste betrekkingen met Japan, bl. 38).

[128] "The Flemynges ... have som small entrance allready into Corea, per way of an iland called Tushma, which standeth within sight of Corea and is frend to the Emperor of Japan" (30 Nov. 1613). (Diary of Richard Cocks (Correspondence) II, bl. 258).

[129] "I make noe doubt but your seruant Edward Sares is by this tyme in Corea, for from Tushina I appoynted him to goe thither, beinge incouradged by the Chineses that our broad cloath was in greater request ther than hear. It is but 50 leagues ouer from Iapann and from Tushina much less" (17 Oct. 1614). (The voyage of Captain John Saris to Japan, bl. 210).--"We cannot per any meanes get trade as yet from Tushma into Corea, nether have them of Tushma any other privelege but to enter into one little towne (or fortresse), and in paine of death not to goe without the walles thereof to the landward" (25 Nov. 1614). (Diary of Richard Cocks II, bl. 270).--"Sayer is out of hope of any good to be done there [Tushma] or at Corea" (Firando 9 March 1614). (Letters written by the English Residents in Japan, bl. 130).--"Ambassadors from the King of Corea to the Emperor of Japan were attended by about 500 men and were royally entertained, by the Emperor's command, by all the Tonos or Kings of Japan through whose territories they passed, and at the public charge... Endeavoured to gain speech with the Ambassadors, but was unsuccessful, the King of Tushma (Tushima) the cause, he fearing that the English might procure trade if Cocks got acquainted with the ambassadors" (Firando 15 Febr. 1618 (Letters written by the English Residents in Japan, bl. 222).

[130] Zie Missiven Commandeur Cornelis Reijersen van 10 Sept. 1622, 20 Nov. 1622 en 5 Maart 1623, zoomede de Missive der Regeering te Batavia aan Reijersen van 2 April 1624; en Gen. Miss. van 6 Sept. 1622 en 20 Juni 1623.

[131] "Camps aviseert ons dat den Hondt, keerende van de bocht van Spirito Sancto na Japan, op Corea vervallen ende van 36 oorloghsjoncken die de Coreers aldaer gestadigh tot bevrijdinghe van haere cust houden, bespronghen ende furieuselijck met bassen, roers, boogen ende ontallijcke hasegaijen bevochten is geweest, doch sonder schade, na dat mannelijck tegen de Coreers gevochten hadden, daer affgecomen; dit schrijven UE. op dat verdacht mooght weesen de scheepen oft jachten, welcke die wegh uijtgesonden werden, te waerschouwen ende te belasten wel op haer hoede voor soodanighe resconter te wesen ende dit off diergelijcke volck niet veel goets te betrouwen". (Missive Reg. Batavia aan Reijersen 3 April 1623. Verg. ook: Instructie Martinus Sonck 11 Juni 1624 en Gen. Miss. 20 Juni 1623). (Het advies van Camps is in het Kol. Arch. niet aangetroffen).

[132] Zie bl. XLII, noot 3, slot.

[133] "Wij verstaen uijt UE. brieven hoe den gesandt van Corea door Firando met een gevolch van 500 dienaeren naer Jedo om de reverentie voor den Keijser te doen gepasseert was. Wij hadden wel gewenst ons daermede aengeschreven wierden wat haer verricht is ofte versouck sij. Item met wat presenten voor de Maijesteijt verschijnen; voorvallende occasie souden wel begeerich wesen door UEd. de gelegentheijt van dat lant ondersocht wierden, met wien correspondeert, wat handel aldaer gedreven ofte oock vreemdelingen admitteeren ende wat commoditeijten uijt geeft, ofte daer oock gout ofte silvermijnen sijn ende diergelijcken. Wij hebben alhier verstaen deselve opulente eijlanden insonderheijt van sijde te wesen, welcker seeckerheijt achten wij UEd. aldaer best vernemen sult.... nevens een descriptie van de gelegentheijt ende de particulariteijten van bovengeroerde Corea waermede des Compagnies dienst gevoirdert wert" (Missive Batavia naar Firando, 25 Juni 1637).

[134] "...Belangende de gelegentheijt van 't lant van Corea hebben voor tegenwoordich niet anders connen vernemen als UEdt. uijt de nevensgaende notitie ofte aenteeckeninge sult gelieven te beoogen ..." (Zie Bijl. IV) (Missive Firando naar Batavia, 20 Nov. 1637).--"Verstonden mede uijttenmonde van voorn. Daniel [Reijniers, die met drie trompetters te Jedo was achtergebleven].... dat 4en Januarie passado de Coreesche gesanten sijnde twee principaele Heeren met haerluijder suijte binnen de Keijserlijcke stadt Jedo geaccornpagneert wesende van verscheijden treffelijcke Japanschen adel, waren gearriveert, ende in naervolgende ordre naer haer logiement gereden: Eerstelijck enz." (zie Bijl. IV en Witsen 2 dr., I, 48). (Dagr. Japan, 5 Febr. 1637).--"In wat voegen de Gesanten van Corea in Jappan aengelanght; bij de Rijcxraeden aengesien, wat schenckagie den Majt. gepresenteert ende eijntlijck haer demissie becomen hebben, wert largo int daghregister geinsereert waervan ons gedient ende gesien hebben dat voorde Compe. in dat landt, zooveel als noch geopenbaert wert, niet te bejaegen is" (Missive Batavia naar Firando, 26 Juni 1638).

[135] "Een weynigh boven Iapon op 34. ende 35. graden, niet verre van de Custe van China, leyt een ander groot Eylandt, ghenaemt Insula de Core, van welcke tot noch toe gheen seker bescheydt en is van de groote, tvolck, noch wat waren daer vallen" (J. H. van Linschoten, Itinerario enz. bl. 37). Hieruit blijkt dat op het laatst der 16e eeuw, Korea hier te lande nauwelijks bekend was.

[136] ".... bij noorden Japan te keeren, de custe van Tartarien, China als 't land Corea t' ontdecken ende t' onderstaen wat proffitable trafficque daeromtrent voor de Generale Compe. te behalen sij...." (Instructie Quast 7 Juli 1639).

[137] Zie Bijlage I o.

[138] Zie Bijlage II e, f en h.

[139] Zie Bijlage I o.

[140] "Bij de agt Nederlanders hiervoor vermelt voorgegeven sijnde dat op Corea voor de Comp: een voordeeligen handel soude sijn te drijven in sodanige waaren als wij gemeenlijck in Japan aanbrengen, is naderhand ondervonden dit soo breet niet te segge...." (Van Dam, Beschrijvinge, enz. Boek 2, deel i, caput 21, fo 324).

[141] Zie Bijlage II j en k.

[142] "Aangaande Corea, daer van daen de Japanders haere grote behoeften van coopmanschappen mede krijgen, is daer voor de Compagnie niets te doen, vermits dat Eijlant onder de contributie en van China en van Japan staende; die vorsten aldaer geen andere Handelaers willen admitteren, behalven dat men volgens d' ordre van Japan buijten Nangasackij nergens anders om te handelen mag te komen" (Van Dam, Beschrijvinge, enz., Boek 2, deel I, caput 21, fol. 428).--"Von Niederländischen Seefahrern blieben fortan die Küsten von Korai unbesucht" (Von Siebold, Nippon, VII, bl. 27).

[143] 't Jacht Corea werd in 1669 aangebouwd voor de Kamer Zeeland (Van Dam, Beschrijvinge, Boek 1, deel 1, caput 17, fol. 343), liep 20 Mei 1669 naar zee (Patr. Miss. 25 Aug. 1669), kwam 10 Dec. 1669 te Batavia aan (Kol. Arch. no. 1159); werd op Onrust in 1679 zoo onbekwaam gevonden dat werd besloten het aan den meestbiedende te verkoopen (Res. 11 Nov. en 2 Dec. 1679).

[144] "the envoy from Quelpart.... circa Ao. 650" (Parker, China Review XVI, bl. 309).

[145] "Auf der Karte von Jan Huijgen van Linschoten (1595) ist Korai als eine Insel mit der Aufschrift Ilha de Corea, I dos Ladrones, Costa de Conray angegeben deren Südspitze unter 33° 22' N. B. liegt. Ebenso ist noch auf Joannes Janssonius Karte von Japan (1650) Coraij Insula zu sehen und im S. derselbe eine kleine Insel die den Namen I. de Ladrones trägt; Letstere ist das einige Jahre später bekannt gewordene Quelpaard Eiland" (Von Siebold, Nippon I, bl. 89).--Vgl. O. Nachod, Die älteste abendländische Manuscript-Spezialkarte von Japan von Fernao Vaz Dourado 1568. Roma, 1915.

[146] "Nach Hamel's Entweichung aus der Gefangenschaft wurde die berüchtigte Insel Quelpaard in den Seekarten der Niederländisch-Ostindischen Compagnie eingetragen. Auf der obenerwähnten "Paskaart" von Eskild Juel liegt die Mitte der Insel unter 33° 15' N.B. und etwa 127° O.L... Es blieb aber auf den Karten des 17 und der ersten Hälfte des 18. Jahrhunderts die Ilha de Ladrones welche unstreitig dieselbe als Quelpaard ist, in einer Entfernung von etwa 20 geogr. Meilen im N.W. derselben liegen; ebenso liegt sie auch unter dem Namen Fong ma auf der von d' Anville herausgegebenen "Carte générale de la Tartarie Chinoise" und vom "Royaume de Corée" und erhielt sich, wenn auch nur als ein Schattenbild, auf den neuesten Karten von dieser Gegend" (Von Siebold, Nippon I, bl. 89).

Op de "Carte générale de la Tartarie Chinoise" in d' Anville's atlas van Maart 1732 (Universiteits-bibliotheek Leiden) ligt het eiland "Fongma" noordwestelijk van "Quelpaert Isle suivant les cartes hollandoises".--Vgl. Teleki, Atlas zur Geschichte der Karthographie der Japanischen Inseln (1909): Kaarten V, 3 (1599), V, 2 (1607-9), VII, I (1650) en VIII, 2 (Isaac de Graaf): I de Ladrones. Kaarten VIII, 1 (1664) en VII, 3 (1688): Fungma. Kaart X, 2 (1687) van Joan Blaeu (Kol. Arch. no. 288): 't Quelpaert. Kaart XVI, 2 (1734): Quelpaert. Kaart XV, 1 (1735): I de Quelpaert. Kaart XIV, i (1750): I de Quelpaert.

[147] N.G. van Kampen, Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa II, bl. 121: "Zij zetteden vervolgens hunnen togt naar Japan voort doch strandden ten zuiden van Corea op een eiland hetwelk zij Quelpaert noemden".--Dr. J. de Hullu, Iets over den naam Quelpaertseiland, Tijdschrift Kon. Ned. Aardr. Gen., 2e ser., dl. XXXIV (1917) bl. 860: "dat het van hen zijn Europeeschen naam heeft ontvangen getuigen zij zelf in het journaal".--Zie ook: "F. E. Mulert, Nog iets over den naam Quelpaertseiland, T.K.A.G. 2e ser. dl. XXXV (1918) bl. 111).--Vergl. nog Witsen, 2e dr., I, bl. 46: "Op de kust van dit Korea, 13 mijl uit de wal, leit een eiland, by de Nederlanders Quelpaerts Eiland en by d' Eilanders zelfs Moese, en in de Sineese kaarten Fungma genoemt".

[148] 18 September 1648: "Lossen aen Campen wierd op de middagh geeijndigt, aen de Witte Valck naer gewoone monsteringh begonnen, dat gewenst voortgingh; terwijl daer aen boort was quam 't Fluijtschip de Patientie oock deese baeij inseijlen en sette sich bij de Koe; den E. Dircq Snoucq was op denselven van Taijouan gescheijden 27 Augustus met een lading van f 23172:13:11 daer en boven aen Tonquinse sijde uijt de Witte Valck overgenomen f 68413:38:7 ende koehuijden van Siam uijt de Witte Druijff f 3990:17. Aen 't Eijland 't Quelpaert 30 mijlen bewesten Firando gelegen, hadden getracht, om water te halen, met de boot te landen; d'Inwoonders desselffs hadden hun affgewesen, stracks daer op een roer gelost, en een van d'onse getroffen voor aen sijn kin, dat het schroot 't been kneuste ende diep in steecken bleef, sonder dat hun eenigh leet van ons geschiet was". "Dagh-Register der Compie in Nangasackij 't sedert 3 Novemr. Ao 1647 tot 8en Decembr 1648". (Kol. Arch. no. 11678). Zie ook Valentijn V, 2e stuk, 9e boek, 9e hoofdstuk bl. 89.

[149] Kol. Arch. no. 434.--Vgl. J.E. Heeres, Tasman's Journal of his discovery of Van Diemens Land etc., 1898, bl. 116, noot 2: "Quel is another name for a galiot"; en bl. 1, noot 3: ""Quelpaert" an old name for a galiot".

[150] Deze resoluties zijn overgenomen in het hiervoren aangehaalde opstel van Dr. J. de Hullu (bl. 856).

[151] Voor de op dit schip betrekking hebbende bijzonderheden zie Bijlage III_C.

[152] Vgl. De Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, dl. I, bl. 799; "Lijste van Nederlantse navale macht op 30 November Ao 1640 in India bevonden, omtrent Malacca: 't Quelpaert".

[153] "Op de onbequaemheijt van Firando's haven door het quaet acces dat de heete stroomen veroorsaecken ende d' ongelegentheijt die de Japanse tuffons daer, aen verscheijde onser scheepen hebben toegebracht" (Miss. Batavia aan President Couckebacker in Japan, 2 Juli 1636).--"Soo sijn oock met het transport van Comps. ommeslagh uijt Firando in Nangasacqui wel te vrede, met UE. verstaende het daer gelegener plaetse tot den handel sij als in Firando" (Miss. Batavia aan den Regent van 't Eijland Schisinia [Decima] 23 April 1643).

[154] "des ouden Keijsers pas, grootvader van dese regerende Maijesteijt daer in Japan menichmael ondersoeck om gedaen ende naer gevraeght is, om redenen dat gesustineert wierdt denselven civieler ende tot der Nederlanders vrijicheijt favorabelder als den gevolghden ingestelt was." (Miss. Batavia naar Japan, 2 Aug. 1641).--Vgl. Van Dijk, Iets over onze vroegste betrekkingen met Japan, bl. 40.--In het "Verbael uijt d' advijsen van verscheijde quartieren (16 Nov. 1641-16 Oct. 1642) wordt gezegd dat "do. pas weijnigh differeert met het pas dat gestadich ia Japan verbleven, aen den Hre Hendrick Brouwer verleent en onlanghs [aan] de grooten vertoont is".

[155] W. P. Groeneveldt, De Nederlanders in China, I (Bijdr. Kon. Instituut voor de Taal-, Land-en Volkenk. v. Ned.-Indië VI, 4 (1898), bl. 290).

[156] "Volgens d' advijsen dit voorleden noorder mousson van Teijouhan becomen, ende nae de rapporten van verscheijden overgecomen Chinesen alhier, mitsgaders nae de loopende geruchten in Japan, schijnt het seeker ende buijten alle twijffel te gaen dat den vijant van Manilha verleden zuijder mousson ao 1626 aent Noordt eijnde van Formosa gecomen ende op seecker cleijn eijlandeken genaemt Kelang-Tansuij, niet verre van 't groot Eijlant gelegen, plaetse geincorporeert, ende een drijpuntich fort op den houck van t' Eijlandeken begrepen heeft, sijnde nae rapport van seecker Chinesen tolck inde maent Junij ao pasto met drij gallijen, een fregat ende seven joncken, gemant met ontrent tachentich zeevarende Chinesen, idem met noch ontrent 180 Castilianen van Luconia gescheijden, ende in voughen als geseijt is op Kelang Tanghsui nedergeslagen met intentie om voor hen den Chinesen handel aldaer te funderen, welcke in Manilha, soo ten respecte onser vestinge in Teijouan gelijck mede door 't cruijsen onser scheepen daerontrent genouchsaem begon te verdwijnen; voorts, soo als de geruchten in Japan sterck liepen, om ons in Teijouwan met een goede macht zelfs te comen besoucken ende van daer te slaen. De gelegenheijt vande plaetse waer ontrent den vijant fortificeerde, was d' onse noch niet ten rechte bekent, doch t' was aant Noort eijnde te doen. Wat de Baeij belanght, dezelve was met dit eylandeken (goelijck een quartier mijle vant Groot Eijlant gelegen) beslooten binnen t'welcke t'vaertuijch genouchsaem voor alle winden beschut lach, connende van twee sijden vuijt ende in. De diepte vant incomen nae de Witt [Commandeur Gerrit Frederickszn de Witt, wl Gouverneur] verstaen conde, soude ontrent 40 vadem ende binnen de Baeij zelffs niet meer als 5 a 6 vadem houden. Dit is in substantie 't gene wij tot noch toe van dese zaecke hebben connen verstaen" (Memorie voor d'E. Pieter Nuijts dd. Batavia 11 Mei 1627. Zie ook Gen. Miss. 29 Juli 1627).--Vgl. The Philippine Islands 1493-1898 ed. Blair and Robertson, XXII, bl. 98, 168 en XXIV, bl. 153; en de aldaar aangehaalde Historia de Philipinas, V, 114-122.

[157] "Kelung, in latitude 25° 9' N and longitude 121° 47'.... is situated on the shores of a bay.... In this bay is Kelung Island, a tall black rock about 2 miles from the actual harbour.... The ruins of an old Spanish fort still exist on the small island in Mero Bay" (W. F. Mayers, The Treaty Ports of China and Japan, 1867, bl. 323).

[158] "Overtredende tot de gelegentheijt van Formosa daar de Compe residentie heeft genomen op insichten omme aldaer te trecken den handel uijt China ende te gauderen de commoditeijten van dat waerdich Eijlant, mitsgaders de blinde heijdenen tot het Christengelove te brengen ende onder onse subjectie te houden" (Missive Batavia naar Taijoan, 4 Juli 1644).

[159] Nagasaki 2 October 1642. ".... Over 5 à 6 jaren geleden is wel ernstelijck bij de Gouverneurs van Nangasacqij aen de Presidenten Couckebacker ende Caron gerecommaudeert sulcx bij der handt te nemen, opdat daerdoor den loff bij de hooge overicheijt van Japan mocht becomen" (Missive Jan van Elseracq aan Paulus Traudenius).--".... the reason why the Dutch have made so great efforts to capture Hermosa Island, going to attack it year after year, was that they had promised the Japanese that they would do so, and would expel the Spaniards from it" (The Philippine Islands, ed. Blair and Robertson, XXXV, bl. 150. Bericht uit Macasar, Maart 1643).

[160] De Regeering te Batavia schreef 23 Mei 1637 al aan Gouverneur Van den Burch: ".... soo dan de goudtmine op Formosa sich mede ten proffijte van de Compagnie opende, soo waere dan niet alleen den Papegaij maer den Arent geschooten, doch alles moet zijn tijdt hebben ende werden groote Steeden in eenen dagh niet gebouwt".

[161] "Op de gelegentheijt van de Spagnarts vestinge Kelang Tamsuij overlang gerecommandeert sullen nu oock te meer moeten letten om de Compagnie daervan te verseeckeren en door middel van dien 't eijlandt Formosa te gunstiger te besitten, 't welck hoognoodich is. Men verlangt hier seer nae de successen van de goutmijnen dewelcke sonderlinge in dese gelegentheijt van tijdt te passe souden comen, als de silvermijnen voor de Compagnie in Japan geslooten blijven souden, 't welck wij nochtans verhopen dat anders uijtvallen sal, ende een blijde tijdinge soude wesen" (Patr. Miss. 12 April 1642).

[162] ".... de Compagnie's middelen moeten gesuppediteert worden tot maintenue van de groote lasten, ende dat het de participanten van deselve Compagnie vrij meer om winsten uijt India te trecken te doen sij, als dat blooten renommee hebben van veel volckeren sonder voordeel onder haer gebieth te sijn" (Missive Batavia naar Formosa, 23 Juni 1643).

[163] "Tgene van de goutmine geschreven werd, heeft ons verheugt, maer sullen [ons] veel meer verblijden als door ondervindingh (dat reede volgens d' advijsen ende rapporten des Gouverneurs Traudenius bij der hant moet genomen sijn) comen te vernemen gout-rijck ende wel te genaecken is; deselve van importanse zijnde sal geheel voor de Compe moeten versekert werden, ende sonder op nader ordre te wachten ons daervan meester maken, de besitters verplaetst, verdelght ofte verdreven...." (Missive Batavia naar Taijouan, 23 April 1643).--"Het verdelgen ende uijtroijen vande menschen daer omtrent de mine residerende (dat VE. soo ernstigh bij hare brieven recommanderen te doen) connen wij hier niet goed vinden" (Patr. Miss. 21 Sept. 1644).--"Of the island's mineral products Gold is the most important.... It may be said.... that of the limited area investigated the north ... possesses the most valuable Gold deposits" (Davidson, The Island of Formosa, bl. 460).

[164] "Omme dan de rechte vruchten van dit costelijck eijland Formosa de Compe. te doen gevoelen, ende ons daervan geheel meester te maecken, hadden wij volgens resolutie van den 12en April ende 17 Junij passado g'arresteert den Castiliaen uijt Kelangh te slaen ende derzelver forten te bemachtigen" (Gen. Miss. 12 Dec. 1642).--Gouverneur Traudenius zond 17 Aug. 1642 eene krijgsmacht onder Capitein Harouse daarheen; deze arriveerde aldaar den 21en Aug. en landde denzelfden dag, met het gevolg dat de bezetting "haer den 25 daeraenvolgende rendeerden, ende daeghs daeraen met vliegende vaendels uijttrocken tot aent Clooster". Onze verliezen waren 5 dooden en 15 gekwetsten.--Vgl. Leupe, De verovering van het fort La Sanctissima Trinidad op Formosa in 1642, Bijdr. Kon. Inst. II, 2 (1859), bl. 73; en The Philippine Islands, XXXV, bl. 135 e.v. Het bericht van de verovering werd 9 Nov. 1642 te Batavia aangebracht (zie schrijven naar Bantam dd. 22 Nov. 1642) en bij particulieren brief van G.G. van Diemen dd. 12 Dec. 1642 werd daarvan mededeeling gedaan aan de Hoog Mogende Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden.--Tijdens Koksinga's aanval op Compagnie's nederzetting op Formosa, welke eindigde met de overgaaf van Taijoan en Formosa (1 Febr. 1662) werd Kelang door de onzen verlaten (2 Juni 1661) (zie Dagr. Bat. bl. 430 en Dagr. Japan 5 Juli 1661). Commandeur Bort vestigde zich in Aug. 1664 opnieuw te Kelang (Dagr. Bat. bl. 515) dat ook tegen eene bestorming der Coxingers op 14 Mei 1666 (Gen. Miss. 25 Jan. 1667 en vgl. Dagr. Bat. bl. 193) werd gehouden, maar toen de havens van China voor de Compagnie gesloten bleven en daarom Kelang voor haren handel niet van waarde was, werd deze plaats op 18 Oct. 1668 voor goed verlaten (Res. 20 Juni 1668 en Dagr. Bat. bl. 211).

[165] "Omme d' overwinningh der Castiliaense vestingh op Kelangh de Japanse Regenten te cundigen, alsoo seecker g'opineert wert 't selve den Keijser soude aengenaem wesen, is den 11en September passado van Taijouan nae Nangasacque affgesonden 't Quel de Brack ... ende verhoopen met die van Taijouan ... het den Japanderen een aengename tijding wesen sal, alsoo op den Castiliaen ende Portugees seer verbittert sijn" (Gen Miss. 12 Dec. 1642).

[166] De fluit Patientie vertrok 20 Nov. 1648 over Taijoan naar Batavia, waar zij 11 Jan. 1649 aankwam. Noch in den brief van het Opperhoofd Coijett ddo Nagasaki 19 Nov. 1648 naar Batavia, noch in diens gelijktijdig schrijven naar Taijoan, wordt van eenig voorval op of bij Quelpaerts-eiland melding gemaakt.

[167] Zie Bijl. III_C, bl. 108 (Dagr. Japan, 27 Oct. 1642).

[168] In de "Zeijlaes-Ordre's", in den tijd toen de Sperwer naar de noorderkwartieren stevende, medegegeven aan de van Batavia rechtstreeks naar Japan varende schepen, b.v. de Smient en de Morgenster (1 Juli 1652), de Haes en de Witte Valck (21 Juli 1653), Calff (13 Juli 1654), wordt Quelpaerts-eiland evenwel niet genoemd: ".... wanneer dan weder de Cust van Aijnam aensoecken ende soo voort de Golff van Japan in loopen cunt; doch sootgeviel dat inde Golff eenige contrarie winden quam te ontmoeten, soo sult in sulcken geval soo veel noort soecken als het doenlijck zij--in voegen dan aen uw reijse niet te twijfelen hebt, alwaert oock schoon dat ind' Eijlanden van Couree [Coeree, Coerre] quaemt te vervallen, zoo zoude echter daeruijt comen, ende de gedestineerde plaetse bestevenen cunnen."

[169] De opper-stuurman Hendrik Jansz. van "de Sperwer" heeft misschien een kaart gekend of bezeten waarop het "Quelpaerts-eiland" stond aangegeven, en daarom kunnen vaststellen waar zijn schip strandde. Zie Journaal bl. 9.

[170] Zie bl. XLII, noot 1.

[171] "Possibly these riddles might be solved if life were long enough to devote a dozen years or more to explore the hidden corners of knowledge" (The voyage of Captain John Saris to Japan, Preface, bl. VIII).

[172] Quelly--s. m. Mamm. Espèce de léopard de Guinee (Dictionnaire national, par M. Bescherelle aîné. Paris, 1851).

[173] Zie Journaal bl. 73.

[174] Zie Bijlage I a.

[175] Patr. Miss. 25 Maart 1651.

[176] Gen. Miss. 19 Dec. 1651.

[177] Dr. F. de Haan, Uit oude notarispapieren II: Andreas Cleyer, Tijdschr. Bat. Gen. XLVI, 1903, bl. 423.

[178] Zie Bijlage I a.

[179] Mededeelingen van den Heer W.F. Emck Wzn. te Gorkum.

[180] Alsdan zal tevens kunnen blijken of er verwantschap heeft bestaan tusschen Hendrik Hamel en de volgende naamgenooten:

1o. Heyndrick Hamel, patroon der kolonie aan de Zuidrivier (Nieuw-Nederland). Zie Korte historiael, enz. door David Pieterszoon de Vries, 1618-1644, ed. Dr. H. T. Colenbrander. [Uitgave Linschoten-Vereeniging (1911), bl. 147].

2o. Mr. Johan Hamel, Secretaris van Amersfoort 1612-1630 en in 1633 Schepen aldaar (Abraham van Bemmel, Beschrijving der stad Amersfoort, Utrecht 1760).

3o. Joan Hamel en Adriaan Hamel, blijkens Resolutie van Gouverneur Generaal en Raden, 7 Febr. 1653, toen klerken ter generale secretarie te Batavia.

4o. Maria Hamel, weduwe van Bartholomeus Blijdenbergh, met haren zoon Hendrik wonende te Amsterdam, aan wie uit Indië wissels zijn overgemaakt (Res. Heeren XVII 25 Nov. 1683 en 24 Nov. 1688).

In "Beschryvinge der stadt van Gorinchem en landen van Arkel, door Mr. Cornelis van Zomeren, 1755," is de naam "Hamel" nergens aangetroffen.

[181] Vgl. echter: "The present Japanese régime in Korea is doing everything in its power to suppress Korean nationality. The Government not only forbade the study of Korean language and history in schools, but went so far as to make a systematic collection of all works of Korean history and literature in public archives and private homes and burned them" (H. Chung, Korean Treaties, New-York 1919).

[182] Zie: Memorials of the Empire of Japan in the XVI and XVII centuries, edited by Th. Rundall (Part II. The letters of William Adams); Letters written by the English Residents in Japan (Part I, bl. 1-113); The Log-Book of William Adams, 1614-1619, edited by C. J. Purnell, Transactions of the Japan Society of London, XIII, part 2, 1916.

[183] "In het oud-Hollandsch worden de persoonlijke voornaamwoorden zeer veel uitgelaten, soms ten nadeele der duidelijkheid" (De Haan, Priangan II, bl. 44, noot 8).

[184] Men vindt: lamiren, lemiren, limiren, lumiren; de laatste schrijfwijze is de juiste. Vgl. Dagr. Japan 21 Maart 1665 "gingen met het limiren van den dagh onder zeijl".

[185] "een touw bot vieren", een touw tot het einde laten afloopen (Van Dale, Gr. Wdb. Ned. taal). Volgens eene andere uitlegging zou de juiste uitdrukking zijn: bocht vieren en zou men moeten verstaan: "wij lagen zoo nabij den wal ten anker dat wij niet nog meer bocht van kabeltouw konden uitsteken om wat veiliger te liggen".--Vgl.: "De gequetste visch duikt aenstonds na de grond: waerom de matroosen vaerdig bot geven" (Montanus, Gesantschappen, bl. 449).

[186] gaelderij of galerij, destijds de uitbouwsels aan het achterschip, soms van "kerkraampjes" voorzien welke onmiddellijk uitkwamen op de kajuit van den gezagvoerder.

[187] troppen d. i. troepen. Vgl. De Ruijter in zijn journaal dd. 10 November 1659: "doe sprong het volck met troppes over boort".

[188] d.w.z. tusschen de kust van Formosa en den vasten wal van China.

[189] lens houden d.i. droog houden, zoodanig dat het laatste water uit het benedenschip is verwijderd, voor zoover dit met mechanische hulpmiddelen doenlijk is.

[190] de ongeveer driehoekige betimmering voor aan het schip.

[191] de afsluiting van het achterschip.

[192] d.i. één uur 's nachts.

[193] d.w.z.: lieten de ankers vallen na het schip, door middel van het roer, te hebben doen oploeven.

[194] d.w.z.: de ankers hielden niet.

[195] d.w.z. het schip raakte onmiddellijk den grond.

[196] groote vaten.

[197] "Wijntint of tintwijn, tinto, alzoo genoemd naar de Rio Tinto in Zuid-Spanje ... Het is een roode, zoete, samentrekkende Spaansche wijn" (Speelman, Journaal, bl. 275, noot 2).--"Wyn-tint by de Japanders hoog geacht, betalende voor ieder Gantang 5 Thayl" (Valentijn V, 2, bl. 93).--Onder de geschenken "aen den Keijser van Japan", den Sjogoen, behoorden in 1660 ook 24 kannen wijntint. Nog bij Res. 5 Januari 1768 wordt verstaan wijntint voor 't Binnen Hospitaal te Batavia te verstrekken. Waarschijnlijk was de wijntint aan boord van de Sperwer ook voor de zieken bestemd.--"Weintinte ist ein roth Getränk, und wird unter andern für die Ruhr gebraucht.... und wird (so viel wir wissen) von Holland nach Indien gebracht" (Chr. Arnold, Beschreibungen, 1672, II, bl. 822, noot).

[198] "De Boekhouders ... hebben sig in 't minste met de regeringe van 't Schip niet te bemoeijen, nog enige sorg omtrent 't selve te dragen; sy hebben in de Krijgsraad de derde stem, en moeten benevens de Schipper en Opper-Stuurman goede toezigt en sorge dragen voor de goederen van de Compagnie, en alles aanteikenen wat uit 't Schip gaat, of in 't selve word geladen, daar sy ook rekenschap van moeten doen. Vorders is de Boekhouders bedieninge, de Scheeps Boeken, so Grootboek, Journael als Monster-rolle te houden, en yders naam wel aan te teikenen, en op de Boeken bekent te maken, opdat van 't ene Boek tot 't ander kan gesien worden waar de menschen zijn verbleven, of deselve dood of in 't leven zijn, en wat yder te goed heeft of te quaad is.

Sy zijn ook gehouden te schrijven en te boeken alle Testamenten, Codicillen, Inventarissen, Resolutien, Sententien,en diergelijke meer; ook Copye van deselve geven aan de gene, die deselve mogt eisschen. Tegens dat de Schepen voor Batavia aanbelanden, moeten sy de rekeningen van al 't volk tot op 't sluiten gereed maken, en yder debiteren en crediteren voor soo veel hy aan de Compagnie te goed heeft of te quaad is, en deselve voor de Matrosen van 't Schip gaan onderteikenen en haar deselve overleveren; welke Rekeningen yder gehouden is te bewaren, want moeten met deselve haar te goed hebbende gagie ontfangen: dog so 't gebeurde, dat imand sijn Rekening by ongeluk of by verlies van't Schip verloor, deselve kan ten allen tijde op 't Kasteel van Batavia, (daar alle Copy van de Scheeps- en Land-boeken worden bewaard) een nieuwe Rekening verkrijgen" (Oost-Indische Spiegel enz. in N. de Graaff, Reisen, bl. 26-27).

[199] "De Schiman is so veel als een twede Bootsman: want gelijk dese de Grote en Besaans-mast, en wat tot deselve behoord, moet besorgen, so moet de Schiman sijn toesigt hebben op de Fokke-mast en Boegspriet en wat tot die beide behoord, en alles wat deselve van bloks of touwerk van noden heeft, van de Bootsman versoeken. De Schiman moet in 't laden en lossen altijd in 't ruim wesen, en de goederen behoorlijk weg stuwen, ook de zware touwen in 't kabelgat weg schieten, en op de Fokke-hals, Schoten en Boelyns passen. Hy heeft mede een Schimans Maat en welke hy vorders van noden heeft tot sijn behulp. Sijn verblijfplaats is mede in de bak, en schaft by de Hoogbootsman" (Oost-Ind. Spiegel, bl. 28).

[200] "Yei-na-ra, Royaume du Japon" (Dict. Cor. Franç., bl. 26).

[201] Jirpon, vermoedelijk voor den Japanschen naam Nippon of den Chineeschen Jihpen.

[202] Hieruit valt niet anders te lezen dan dat de stuurman wist waar de schipbreukelingen te land waren gekomen en dat hij nu van de gelegenheid gebruik maakte om de juiste ligging te bepalen van het Quelpaerts-eiland. Vgl. Witsen, 2e dr., dl. I, bl. 150 noot: "Hoewel Meester Mattheus Eibokken, die een der geener is welke aldaer gevangen zijn gebleven, mij bericht ... dat het Eiland Quelpaert hetgeene is, in 't welk zij gevangen wierden, en daer haer Schip was gestrant, ter plaetze als boven gemelt, voegende daer bij dat de Stuurman van hun gebleven Schip, hetzelve kende, en dat de Japanders daer nu niets te zeggen hebben". Het is jammer dat Witsen niet heeft vermeld hoe de stuurman aan zijne bekendheid met het Quelpaerts-eiland is gekomen. De opperstuurman Hendrik Janse van Amsterdam kan hebben behoord tot de opvarenden van de Patientie die in 1648 vlak bij "Quelpaerts-eiland" kwam (zie Inleiding, bl. XLIII). Ook kan hij aan boord zijn geweest van een der schepen Sperwer of Patientie toen deze in September 1651 van Batavia naar Perzië zeilden, en te Batavia of gedurende deze reis door het scheepsvolk van de Patientie over Quelpaerts-eiland hebben hooren spreken; misschien heeft hij het eiland Quelpaert leeren kennen uit eene voor Schippers bestemde manuscript-kaart, waarop het na 1642 was vermeld (Vgl. Inleiding, bl. XLIX, noot 4).

De passage over de ligging van Quelpaerts-eiland luidt in de:

I. Uitg.-Saagman: "onsen Stuerman had de hooghte genomen, ende bevonden 't selve Eijlandt te leggen op de hoogte van 33 graden 32 minuten".

II. Uitg.-Stichter: "hier wesende hadde onse stuerman de hooghte genomen ende bevonden Quelpaerts Eylant te zijn, leggende op de hooghte van 33 graden 32 minuten".

III. Uitg.-van Velsen = II.

IV. Montanus, Gesantschappen, bl. 430: "Ondertusschen nam de stuurman hoogte: en bevond Quelpaerds eiland te zijn, alwaer 't schip verlooren. Dit leid op drie en dartig graeden en twee en dartig minderlingen".

Vertalers van Hamel's Journaal hebben deze passage aldus weergegeven: "Als wir nun daselbst waren, hatte unser Steuermann die Höhe genommen, und so viel befunden, dasz disz Quelpards insel were, so auf der Höhe von 33. graden und 32. Minuten gelegen" (Arnold's vertaling, Nürnberg (1672) bl. 825).--"Le Capitaine, ayant fait des observations, jugea qu'ils étoient dans l'Isle de Quelpaert, au trente-troisième degré trente-deux minutes de latitude" (Histoire générale des Voyages, VIII, bl. 416).

Het eiland strekt zich in werkelijkheid uit van 33° 12' tot 33° 30' zoodat, de onvolkomenheid der toenmalige instrumenten in aanmerking genomen, de aangegeven breedte van 33° 32' zeer nauwkeurig mag heeten.

De plaats waar de Sperwer strandde, is door Von Siebold "Cap Sperwer" gedoopt. (Zie "Geschichte der Entdeckungen", bl. 169).

[203] De Compagnie dreef in Japan grooten handel in herte- en roggevellen welke vooral op Formosa, in Siam en in Kambodja tot dat doel werden ingekocht.

[204] "Tai-Tjyeng, Ville murée à 2076 lys de la capitale; 5 cantons; dans l'ile de Quelpaert. 33° 21'--124° 2'" (Dict. Cor. Franç., bl. 16**). N.b. Als eerste meridiaan is in dit woordenboek aangenomen de meridiaan van Parijs (O.lg. van Greenwich 2° 20' 15").

[205] In gedrukte uitgaven: "packhuijs".

[206] Moggan?. Zie Inleiding, bl. XXII, noot 2.

[207] Zoo luidde de titel van den Gouverneur.--"Die Städte 1. Ranges sind ... Sitze eines Mok så (schin. Müsse) d.i. Kreisgouverneurs" (v. Siebold, Geschichte, u.s.w., bl. 167). Zie ook Inleiding, bl. XXII, noot 5.

[208] "Congee. In use all over India for the water in which rice has been boiled.... It is from the Tamil kanji "boilings".... "1563. They give him to drink the water squeezed out of rice with pepper and cummin (which they call canje "Garcia" (Hobson-Jobson, New ed. 1903, bl. 245).--"The most common drink, after what the clouds directly furnish, is the water in which rice has been boiled" (Griffis, Corea, 1905, bl. 267).

[209] Dit was Mattheus Eibocken van Enkhuizen, in 1652 met het schip "Nieuw Enckhuijsen" in Indië gekomen voor Barbarot à 14 gld. pr maand. (Zie bijl. Ia). Hij moet toen ca 18 jaren oud zijn geweest (Vgl. Vragen door den Gouverneur van Nagasaki aan de schipbreukelingen gesteld. No. 54; zie bl. 73).

"Barbarots mogen in Indien niet aangenomen werden, die daarvoor uijtkomen werden bij tijtsexpiratie niet hoger verbetert als tot 12 guld. ter maant, ten ware dat haar bequaemheijt een derde chirurgijnsplaats konde ophalen als wanneer van 14 tot 16 gulden kunnen worden verhoogt. Siet het reglement van 1680, art. 36 fo 1420" (Mr. Pieter van Dam, Beschrijvinge, boek 3, deel 1, caput 14, fol. 255).

[210] lees: "met eene door het jacht Ouwerkerk genomen jonk herwaarts verdreven". Zie de juiste toedracht in Bijlage Ia en IIIa.--Vgl. van Dam, Beschrijvinge, boek 2, deel 1, caput 21, fol. 320: "dat hij ao 1627 op 't jagt Ouwerkerk had gevaren, en bij geval met een Chinese jonck daar was geraakt".

[211] Ao 1637. Zie Griffis, Corea, 1905, bl. 158 en 157.--Vgl. Missive Opperhoofd Couckebacker aan G.G. van Diemen, Firando 20 Nov. 1637: "... bij loopende geruchten vernamen hoe [de Coreesche Gezanten] aen de Majesteijt [den Sjogoen] souden versocht hebben bij aldien haer geliefden assistentie tegens den Tarter te doen, t'selfde door den Heer van Fingo soude mogen geschieden".

[212] d.w.z. in Indië.

[213] de hoofdstad Seoul.

[214] Benjoesen = Japansche beambten, misschien eene verbastering van "bungio or bugyo = governor or superintendent" (C.J. Purnell, The Log Book of William Adams, bl. 194).--"Op ieder schip, dat gelost werd, zit een Onder Geheimschrijver, of Banjoos" (Valentijn V, 2, bl. 38).--"Den 28en dito werden 4 Banjoosen belast, om de schepen te lossen, waar van 'er 2 aan land, en de andre aan boord moesten blijven om alles, wat 'er af, of aankomt, malkanderen schriftelyk toe te zenden, en streng te onderzoeken" (Valentijn, a.v., bl. 84).--"de bongioysen en de verdere dienaren die de scheepsboots in het halen van water geleijden" (Res. 31 Mei 1701).

[215] Uitg.-van Velsen en Stichter: "yder een Rock, een paer Leersen, Kousen en een paer Schoenen"; uitg.-Saagman: "een dozijn Schoenen".

[216] Hiertoe heeft misschien het scheepsjournaal van de Sperwer behoord.

[217] d.w.z. te Nagasaki aangekomen.

[218] Uitg.-Saagman, Stichter en Van Velsen geven de namen van de drie nog in leven zijnde maats, nl. "Govert Denijs en Gerrit Jansz, beyde van Rotterdam ende Jan Pietersz de Vries" (Vgl. "Vragen" No. 54, bl. 73).

[219] d.i. vlechtwerk van touw tot lange, platte slierten bewerkt.

[220] d.i. wij geraakten.

[221] De toedracht zal ongeveer zoo zijn geweest: mast en zeiltuig vielen buiten boord, waarna men den mast weer overeind kreeg en de ra (of den spriet) met het zeil door middel van de platting tijdelijk aan den mast bevestigde; tijdens het hijschen van deze ra (of spriet) met het daaraan hangende zeil, raakte echter het spoor van den mast (in dit geval de houten klos waarin het ondereinde van den mast zijn steun moest vinden) ontzet, tengevolge waarvan het tuig opnieuw overboord viel.

[222] Dit was het ook in China gebruikelijke en aldaar bij Europeanen als "cangue" bekende schandbord. "Public exposure in the kia, or cangue, is considered rather as a kind of censure or reprimand than a punishment, and carries no disgrace with it, nor comparatively much bodily suffering if the person be fed and screened from the sun. The frame weighs between twenty and thirty pounds, and is so made as to rest upon the shoulders without chafing the neck, but so broad as to prevent the person feeding himself. The name, residence, and offence of the delinquent are written upon it for the information of the passer-by, and a policeman is stationed over him to prevent escape" (S. Wells Williams, The Middle Kingdom, I, 1899, bl. 509).

[223] "Tjyei-Tjyou. Ile de Quelpaërt ... Résidence d'un mok-sa, gouverneur de l'île. 33° 33'-124° 16'" (Dict. Cor. Franç., bl. 19**).

"Cette île, qui n'est connue des Européens que par le naufrage du vaisseau hollandais Sparrow-hawk en 1653, était, à cette même époque, sous la domination du roi de Corée. Nous en eùmes connaissance le 21 mai [1787].... Nous déterminâmes la pointe du Sud, par 33d 14' de latitude Nord, et 124d 15' de longitude orientale" (Voyage de la Pérouse autour du monde. Paris, 1797, II, bl. 384).

De transcriptie "luo" zal een schrijffout zijn. Verg. "Vragen" No. 3 en 12: "Chesu".

In de gedrukte Journalen staat: I. Uitg.-Saagman: "Dit Eijlandt bij haer Schesuw ende bij ons Quelpaert ghenaemt leijdt als vooren op de hooghte van 33 graden 32 minuten ontrent 12 a 13 mijl van den Zuijdt-hoeck van 't vaste Landt van Coree."--II. Uitg.-Stichter en III. Uitg.-van Velsen: "Dit Eylant bij haer en ons genaemt Quelpaerts Eylant, leyt op de hoogte van ontrent 30 graden 30 minuten, 12 of ontrent 13 mijlen van de Zuythoeck vant vaste lant van Coeree."

Voor eene beschrijving van de hoofdstad van Quelpaert zie Belcher, Narrative of the voyage of H.M.S. Semarang, bl. 238 e.v.

[224] "En volgens verder bericht van bovengemelte Benedictus de Klerk, aen my mondeling gedaen, is Korea zeer bevolkt" (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 47).

[225] "As Quelpart has long been used as a place for banishment of convicts, the islanders are rude and unpolished.... Immense droves of horses and cattle are reared" (Griffis, Corea (1905), bl. 201).

[226] "Han-Ra-San. Grande montagne dans l'île de Quelpaërt, avec trois cratères de volcans éteints, qui forment des lacs. 30° 25'-124° 17'" (Dict. Cor. Franç., bl. 4**).--"This peak, called Mount Auckland,... is about 6.500 feet high" (Griffis, a.v., bl. 200).

[227] "Hai-Nam. Ville murée à 890 lys de la capitale ... Prov. de Tjyen-Ra. 34° 27'-124° 11'" (Dict. Cor. Fr., bl. 5**).--"Le ly équivaut a 1/10 de lieu environ" (Dict. a.v. bl. II**).

[228] ?

[229] "Na-Tjyou. Ville murée à 740 lys de la capitale ... 35° 13'-124° 10'" (Dict. Cor. Franç. bl. 10**).

[230] ? "Tong-Pok. Ville à 726 lys de la capitale ... 34° 43'-124° 32'" (a.v. bl. 17**).

[231] "The term "San-siang" used twice here, means a fortified stronghold in the mountains, to which, in time of war, the neighbouring villagers may fly for refuge" (Griffis, Corea, 1905, bl. 171).--"San-Syang. Sur la montagne. Dessous de montagne. Sommet de montagne" (Dict. a.v. bl. 373).

[232] "Htai-In. Ville à 566 lys de la capitale ... 35° 33'-124° 29'" (a.v. bl. 18**).

[233] "Keum-Kou. Ville à 520 lys de la capitale ... 35° 38'-125° 12'" (a.v. bl. 7**).

[234] "Tjyen-Tjyou. Ville murée, capitale de la province de Tjyen-Ra, à 506 lys de la capitale... 35° 37'-124° 37'" (a.v. bl. 19**).

[235] Volgens de Dict. Cor. Franç. (bl. 16**) was daarentegen Syong-to in de provincie Kyeng-Keui "ancienne capitale du royaume sous la dynastie précédente".

[236] "Tjyen-Ra-To (Tjyen-La-To). Province sud-oueste" (Dict. a.v. bl. 19**).

[237] ? "Tchyeng-Am, Prov. de Tjyen-Ra. 35° 22'-124° 25'" (a.v. bl. 20**).

[238] ?

[239] "Tchyoung-Tchyeng-To. Prov. du sud-ouest, entre Kyeng-Keui et Tjyen-Ra" (a.v. bl. 21**).

[240] "Yeng-Tchoun. Ville à 390 lys de la capitale.... Prov. de Tchyoung-Tchyeng ... 36° 59'-126° 8'" (a.v. bl. 2**).

[241] "Kong-Tjou. Ville murée, capitale de la prov. de Tchyoung-Tchyeng, à 326 lys de la capitale. Résidence du kam-sa ou gouverneur de la province ... 36° 23'-124°55'" (a.v. bl. 8**).

[242] lees: Kyeng-keui.

[243] "Kiung-kei, or the Capital Province ... is ... the basin of the largest river inside the peninsula. The tremendous force of its current, and the volume of its waters bring down immense masses of silt annually.... The tides rise to the height of twenty or thirty feet" (Griffis, Corea, 1905, bl. 187).--"Han-Kang. Fleuve qui arrose Sye-oul, Prov. de Kyeng-Keui" (Dict. Cor. Franç. bl. 4**).

[244] "Sye-Oul, Nom générique qui signifie: capitale. Capitale du royaume de Corée" (Dict. a.v. bl. 14**).--De eigenlijke naam van "de Hoofdstad" was: "Han-Yang, Capitale de la province de Kyeng-Keui et de tout le royaume de Corée depuis 1392.... Ville murée, sur le fleuve Han. Résidence de la cour et des 6 ministères. Le gouverneur de la province réside en dehors des murs" (Dict. a.v. bl. 4**).

[245] Bedoeld zijn de mijlen waarmede de zeelieden destijds rekenden, namelijk Duitsche mijlen van 15 in één graad, volgens de graadmeting van Snellius. Deze mijlen zijn ongeveer 7.4 K.M. lang, waardoor de afstand van Seoul tot het aanvangspunt der reis op 518 à 550 komt; recht gemeten bedraagt die afstand 190 (moderne) zeemijlen, d.i. 352 K.M. De dagreizen, twaalf in aantal, waren gemiddeld 45 K.M. lang. De afstand van Quelpaert tot Seoul werd later geschat op 90 mijlen of 666 K.M. (Zie "Vragen" No 12, bl. 67).

[246] Van heel wat deftiger personages dan Hamel en zijne kameraden, werd in Japan verlangd dat zij den Sjogoen en zijn hof op eene dergelijke vertooning zouden vergasten.

Dagr. Japan, Donderdag 29 Maart 1691: "Hiertusschen waren wij [het Opperhoofd Hendrik van Buijtenhem en zijn gevolg bij de audientie te Jedo] nederleggende tot dat den Keijser [d.w.z. de Sjogoen] ... ons door den Oppertolck ... liet belasten regt op te sitten, mantels af te doen, hoeden op te setten, heen en weer te gaan, een liedeken te singen, op ons manier den anderen te complimenteren, te bekijven, eens te dansen, een droncke matroos te verbeelden, mijn vrouw en kinderen haar namen, onse eijgen en die van de Nangasackijse gouverneurs overluijd op te roepen, ijets op 't papier te teijkenen en een stuck van een comedie te ageeren....

... de Messrs bij my sijnde songen op 't versoek van geme regenten en tot vermaak van de Juffers, die bij menigte agter jalousij-matten saten, een hollands liedeken, komende met sons onderganck heel vermoeijt van hurken, bucken en kruijpen weder in ons logiement." (Vgl. Valentijn, V, Bijzondere zaken van Japan, bl. 75).

De Bataviasche Regeering was er geenszins over gesticht dat men "voor de hoogheden allerhande grimassen heeft moeten bedryven en voor de Juffers helder op singen", hetgeen "gansch niet met het respect van de nederlantse natie compatibel zij, immers in genen dele ten regarde van het Opperhooft". Werden "soodanige sotte en narre potsen weder afgevergt" zoo moest men trachten zich te excuseeren, "immers ten opsigte van het Opperhooft, soo het in 't generaal niet te vermijden" was. Voor die potsen was te minder reden omdat de Japanners zelven naar hunne "methode, aart en maniere veel meer van ernst als van jok houden". De Regeering vond ook "dat soodanige aansoekinge mede gerede soude konnen afgewesen werden, als de onse haar ter occasie dat se door de groten genereuselijk getracteert werden, soo veel meesterschap over de kragt en bewegingh van den sterken drank maar tragten te behouden [dat zij] buijten postuur van fatsoen en bescheijdenheijt niet en geraken, maar door ingetogenheijt en stilligheijt een geheel andere verwagtinge van haren aard en ommegangh geven" (Res. 29 Mei 1692).

[247] Vgl.: "het gebruijck van oppassers ofte lijfschutten soo door den gesaghebber als andere mindere bedienden [te Bantam]". (Res. 17 Aug. 1708).

[248] "Pyeng-Pou. Plaque en bois où on écrit le nom d'un dignitaire, qui en a une moitié; l'autre moitié est gardée par le gouvernement; c'est le signe de l'autorité donnée par le roi au mandarin" (Dic. Cor. Franç., bl. 321). Zie ook: J.S. Gale, A Korean-English Dictionary, 1911, bl. 429.

[249] chiap = tjap; hier een Maleiisme. Vgl. Hobson-Jobson, onder Chop.

[250] d.i. "met den Coninck ofte in Conincx dienst".

[251] d.w.z.: het eiland Quelpaert.

[252] Deze voorstelling zal onjuist zijn; tribuut werd gebracht, niet gehaald (zie bl. 48, noot 3; bl. XXXIV, noot 1 en bl. 51, noot 3); de taak van de Tartaarsche gezanten moet een andere zijn geweest.

[253] "Hamel does not state why he and his companions were sent away, but it was probably to conceal the fact that foreigners were drilling the royal troops. The suspicions of the new rulers at Peking were easily roused" (Griffis, Corea, 1905, bl. 172).

[254] "Four great fortresses guard the approaches to the royal city. These are ... Kang-wa to the west.... Kang-wa, on the island of the same name at the mouth of the Han-River, is the favorite fortress, to which the royal family are sent for safety in time of war ... During the Manchiu invasion, the king fled here, and, for a while, made it his capital" (Griffis, Corea, 1905, bl. 190-191).--Namman Sangsiang is misschien een hoog gelegen punt van deze versterking geweest.

[255] "Alsoo dit een bederffelijcke waere is" (Gen. Miss. 26 Maart 1622).

[256] Uitg.-Saagman, Stichter en van Velsen hebben: "van de mijt opgegeten."

[257] d.w.z.: de Chineesche slaapbazen bij wie zij ingekwartierd waren.

[258] zich gelaten = voorgeven, veinzen. Thans nog in gebruik (Woordenboek der Nederlandsche taal, IV, kolom 1051).--Verg. "'t schijnt naer dese gesanten haer gelaten" (Miss. G.G. de Carpentier aan Coen. Batavia, 29 Jan. 1624).

[259] Witsen (2e dr. dl, I, bl. 50) zegt: "wanneer de Stuurman, die het Opperhooft was der gevangene Hollanders, meinende met den Tarterschen Gezant te vluchten, en hy onthalst wierde, dreigde men alle de overige te dooden", maar geeft niet aan wie hem dit heeft verteld. Als een Koreaansche gevangenis niet beter was dan een Chineesche, kan het niet verwonderen dat Europeanen het daarin niet lang hebben uitgehouden. Vreemd komt het voor dat ook Weltevree niets over het lot der gevangen landgenooten heeft kunnen of willen vertellen.

[260] Hamel was alzoo niet een van hen "die de spraeck best conde". Heeft hij daarom misschien nagelaten zijn Journaal te verrijken met eene Koreaansche woordenlijst?

Van de voorgegeven stranding van een schip op Quelpaerts-eiland wordt verder niet gesproken.

[261] Misschien om hen bij voorkomende gelegenheid als tolken te gebruiken.

[262] Thiellado = Iulla Do (Ross) = Chulla Do (Griffis) = Tjyen Ra (Dict. Cor. Franç.).--Vgl. ook bl. 20, noot 8.

[263] ?

[264] "Pyeng-sa. Mandarin militaire; général de 2me ordre, commandant d'une province ou d'une demi-province...; (il n'y en a qu'un dans chaque province; il est au-dessous du gouverneur)" (Dict. a.v. bl. 321)

[265] d.w.z. "den ouden hadde ons vrij brandhout gegeven [maar de nieuwe] namt ons ten eersten af", zoodat zij nu zelf aan het kappen moesten gaan.

[266] linnen.

[267] de hoofdstad, Seoul.

[268] "De Japanders hebben op Korea eene bezitting of wooninge, daer hunne bevoorrechte vaertuigen aenkomen, die daer ter handel vaeren; want anderzins vaeren de Japanders nu niet over Zee: blyvende dan het Opper-gezag aen de Koreërs; zoo als de Japanders mede gehouden zijn, volgens verhael van een der gemelde Nederlanders die aldaer gevangen is geweest, aen my gedaen, binnens huis te blyven, en alzoo bewaert te worden, gelijk de Neêrlanders in Japan op 't Eiland Nangasakki, opgesloten zijn" (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 49).

"The possession of Fusan by the Japanese was, until 1876, a perpetual witness of the humiliating defeat of the Coreans in the war of 1592-1597, and a constant irritation to their national pride" (Griffis, Corea, 1905, bl. 150).

"Pou-san. Port, à 20 lys de la ville de Tong-nâi, ouvert depuis peu au commerce du Japon, qui y entretenait déjà une garnison de 200 soldats ... 34° 46'-126° 15'" (Dict. Cor. Franç., bl. 12**).

[269] "The nineteenth King was ... the second son of the last king. This Prince commenced his political career at Moukden, where he had been sent as hostage by his father. In the second year of his reign, 1650, he organised the navy ... and died in the year 1659.

The twentieth King was ... son of the last, and born in Moukden, whence he returned a year before his father. He destroyed the Buddhist nunneries.... He died in 1674" (Parker, Corea, China Review XIV, bl. 63).--Vgl. Synchronismes chinois (Variétés sinologiques no. 24) Chang-hai, 1905, bl. 457, 462.

[270] goed arms, ook wel goed armsch, weldadig, mild jegens de armen. Woordenboek der Nederlandsche Taal V, kolom 301, onder: Goed (I) waar voorbeelden worden aangehaald uit Bredero, Huygens, Bosboom-Toussaint en Beets.

[271] "Stores of rice are kept at certain places on the coast, in anticipation of dearth in adjoining provinces, and royal or local rewards are given to relief distributors according to merit" (Parker, Corea, China Review XIV bl. 129).

[272] Aker (in de schrijftaal verouderd), vrucht van den eik, eikel (Van Dale, Groot Wdb. der Ned. Taal).

[273] Zie: Griffis, Corea, 1905, Chapter XXXVIII, Education and Culture en Ross, History of Corea, Chapter X, Corean Social Customs.

[274] "Ko-Rye. Ancien nom d'un des trois royaumes de la presqu'île et dont le roi conquit les deux autres royaumes, n'en formant qu'un seul sous le nom de Ko-Rye, d'où est venu le nom de Corée" (Dict. Cor. Franc., bl. 8**).--"Tjyo-Syen. Nom de la Corée sous la dynastie actuelle depuis 1392" (a. v. bl. 20**).

"Li Chunggwei ... founded the dynasty which still rules Corea, and which has, therefore, swayed the Corean sceptre for more than four centuries. He moved his capital to its present site, to the city of Hanchung, on the Han river,--the name Seool or Seoul simply meaning "The Capital". He also changed the name Gaoli, which had prevailed since the Tang dynasty [618-905], to Chaosien, the eldest known name of Corea, or any portion of it" (Ross, History of Corea, bl. 269).

"In A. D. 1368 the Yuan or Mongol dynasty was driven from the throne of China by the Mings, and shortly afterwarts (A. D. 1392) a Corean, named by the Chinese Li Tau, aided by the Emperor Hung Wu, rebelled against the Kao li dynasty, drove it from the throne, and established himself as the king of Corea. He chose for the title of his dynasty the words Ch'ao hsien "morning calm", pronounced by the Coreans Chö sen. This is now the official name both for Corea and for the reigning dynasty, which derives its title from Li Tau. He also moved the capital from Song do to Söul" (C. T. Gardner, The Coinage of Corea, Journal China Branch R.A.S. New Ser. XXVII, 1895, bl. 74).--"Kouk. Royaume; empire; pays; gouvernement; état; nation" (Dict. Cor. Franç., bl. 203).--In China heet Korea: Kao li in het noorden en het midden; Ko lee in het zuiden.

[275] Een aardig voorbeeld van het begin van alle "Kartographie". Zoo vergelijken de Atjehers Groot-Atjeh met een "wan", zoo vergeleken de Ouden den Peloponesus met een plataanblad, Spanje met een uitgespannen stierenhuid enz. Bedoeld is natuurlijk: de vorm van een rechthoek met de verhoudingen van ongeveer 3 op 8.

[276] "Corea is divided into eight provinces, called Do.....Corea stretches from 33° 15' to 42° 31' N. lat; and 122° 15' to 131° 10' E. Long. Hence the greatest length of its mainland is as the bird flies, about 600 miles, and greatest breadth, east to west, over 300 miles" (Ross, History Corea, bl. 394, 396).

[277] "By "Osacco" Hamel can scarcely refer to the city of Ozaka, but rather to that of Hakata in Hizen, at which place the Corean embassy from Séoul, bearing tribute to the "Tycoon" at Yedo, was accustomed to land on its way from Fusan" (Griffis, Corea, 1885, bl. 111, noot 2).

[278] "Tai-Ma-To. Ile entre le Japon et la Corée, appelée Tsou-shima en japonais" (Dict. Cor. Franc. bl. 17**).--"Tsushima. Group of islands situated in the middle of the strait that separates Japan from Korea ... The group comprises one large island and 5 small ones ... Since the 12th century, the island was the fief of the Sõ daimyo, who frequently had to defend himself against Korean and Chinese pirates. It was completely devastated by the Mongols in 1274 and in 1281" (Papinot, Dict., bl. 706).

[279] "The entire northern boundary of the peninsula from sea to gulf, except where the colossal peak Paik-tu ('White Head') forms the water-shed, is one vast valley in which lie the basins of the Yalu and Turnen" (Griffis, Corea, 1905, bl. 6).--"Paik-Tou-San. Mont. Prov. de Ham-Kyeng. Frontière N. de la Corée. A son sommet est un grand lac qui a 6 à 7 lieues de tour. 41° 59'-126° 5'" (Dict. Cor. Franc., bl. 11**).

"Mattheus Eibokken, Heelmeester, mede een der geener die in den Jare 1653 op Korea gevangen is geweest, heeft aen my mondeling bericht, dat van Korea na Tartarye of Niuche, het genoegzaem onbereizelijk is, vermits de hoogte der Bergen, en woestheit des gewest ... Dat 'er te Lande uit Tartarye, tot in Korea doortogt is, hier uit vastelijk kan werden beslooten, vermits ter tijd van zijn verblijf, de Keizer van Sina een geschenk dede aen den Koning van Korea, van zes Paerden, die te Lande uit Niuche in Korea gezonden wierden, zoo als hy zelve die hadde zien aenkomen" (Witsen, 2e dr. dl. 1, bl. 44).

[280] "Zout weten zy van het Zeewater te maeken, dat heel goet is, waer mede de Nederlandsche gevangenen Haring zoutede, 't geen by hen dus gedaen te konnen werden, onbekent was" (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 57).

[281] "En tot bevestiging, dat de Hollandsche Harpoenen op Korea in de Walvisch zijn gevonden, zoo hebbe ik met Benedictus Klerk van Rotterdam, welke op Korea gevangen geweest is den tijd van dertien Jaren, over deze Harpoenen gesprooken, die dan verzekert, wel toe te hebben gezien, wanneer in zijn tegenwoordigheit uit het lichaem van een Walvisch op Korea, een Hollandsche Harpoen wierde gehaelt, en zegt uitdrukkelijk zulks aen het maekzels gezien te hebben. Hy gaf reden van kennis, dat hy en andere zijner makkers, in hun jeugt uit Holland op de Groenlandsche Visschery hadde gevaeren, en vervolgens de Harpoenen wel kenden; zeide verder, dat de Koreërs hunne byzondere schepen, en gereetschap tot deze vangst hadden, wes hy met zijn mede gezellen vast stelde, dat 'er opening tusschen Nova Sembla en Spitsbergen moeste zijn, ten minsten voor zwemmende Visschen: gelijk de Koresche Zeeluiden zeiden, dat ten Noord-oosten van haer een openbare Zee was. Zy oordeelden, met meer gemak van die kant, als van deze zijde, dat naeuw, of dien weg te verzoeken zouden zijn, en dat dagelijks uit het Noorde van Tartarye scheepjes in Korea quamen, en omtrent Korea, meer zoodanige Visch wierd gevonden, gelijk men in de Noordzee vind, als Haring, enz. Dies deze man besloot, dat Asia aen America te dezer oort niet en is gehecht" (Witsen, 2e dr. dl. I, bl, 43-44).

"Eibokken oordeelde Korea meer Noordelijk op te schieten, als het in onzen kaerten is bekent, en wel een weinig Noord-oostelijker, zoo als de Koreaensche menschen mede zeggen, dat Noord-oost op, een groote Zee is; dat de baeren daer gaen als in de Spaensche Zee, zoo dat benoorden of Noord-oosten een zwaer water wezen moet" (Witsen, a. v. bl. 56).

[282] "Panax ginseng; jên shên, is the medicine par excellence, the dernier ressort when all other drugs fail ... The principal Chinese name is derived from a fancied resemblance to the human form. The genuine ginseng of Manchuria, whence the largest supplies are derived--in the reniote mountains--consists of a stem from which the leaves spring, of a central root, and of two roots branching off. The roots are covered with rings, from which the age is ascertained, and the precious qualities are increased by age ... In 1891 Korean ginseng was worth Tls. 10,14 per catty ... the usual price for native ginseng was Tls. 80" (Couling, Encycl. Sinica, 1917, bl. 206).

"Wild Manchurian ginseng (Panax) is almost worth its weight in gold. Even the semi-wild quality from Corea is worth its weight in silver ... Though usually described as a medicine, it is rather a food tonic, possessing, in the Chinese opinion, marvellous "repairing" qualities" (Parker, China, Past and Present, bl. 273).

Oude berichten over ginseng komen voor in "Ontleding van de Lucht ende werckingen des wortels Ninzin, welcken gewonnen wert int Coninckryck Corea op de noorderbreete van 43 graden" (Kol. Arch. Overgek. brieven 1642, derde boek) en in Recueil de voyages au nord (1732, IV, bl. 348-365).--"Lettre du Père Jartoux, Jésuite, touchant la plante de Ginseng".--Nisi is de Japansche naam.--Vgl. C. T. Collyer: The culture and preparation of Ginseng in Korea (Transactions Korea Branch R. A. S. III, 1903, bl. 18-30).

[283] "Nominally sovereign of the country, he is held in check by powerful nobles intrenched in privileges hoary with age, and backed by all the reactionary influence of feudalism" (Griffis, Corea, 1905, bl. 228-229).

[284] "Vuurroers zijn by hen onbekent, want zy geen geweer als met lont gebruiken; zy bedienen zich mede van leeder geschut, dat binnewaerts met koopere plaeten, een halve vinger dik, is beslagen, wezende het leer, twee, vier of vyf duim dik, van veel vellen op malkander gelegt; dit geschut word op paerden, twee op een paerd, het leger na gevoert, is omtrent een vadem lang, en zy konnen daer uit met vry groote kogels schieten" (Witsen, 2 dr. dl. I, bl. 56).

[285] Uitg.-Stichter voegt hieraan toe: "niet hebbende krijgen slagen, 't welck ons in des Koninghs Stadt is gebeurt ende daarom 5 slaghen voor onse naackte billen hebben gekregen."

[286] Hier is blijkbaar uitgevallen: "een ghetal van Papen uijtmaecken om bij beurte". (Zie uitg.-Saagman).

[287] "There seems to be three distinct classes or grades of bonzes. The student monks devote themselves to learning, to study, and to the composition of books and the Buddhist ritual, the tai-sa being the abbot. The jung are mendicant and travelling bonzes, who solicit alms and contributions for the erection and maintenance of the temples and monastic establishments. The military bonzes (siung kun) act as garrisons, and make, keep in order, and are trained to use, weapons" (Griffis, Corea, 1905, bl. 333).

[288] "meester van de slavin" (Uitg.-Saagman).

[289] Zie bl. 59.

[290] "Every day (as in China) the chief public offices of the metropolis depute one or two officers to be ministers-in-waiting in turn, and the King ascends the throne if they have any representations to make" (Parker, Corea, China Review XIV, bl. 127).

[291] "Close communication between the palace and populace is kept up by means of the pages employed at the court, or through officers, who are sent out as the king's spies all over the country. An E-sa, or commissioner, who is to be sent to a distant province to ascertain the popular feeling, or to report the conducts of certain officers ... receives sealed orders from the king, which he must not open till beyond the city wall ... He bears the seal of his commission, a silver plate having the figure of a horse engraved on it. In some cases he has the power of life and death in his hands" (Griffis, Corea, 1905, bl. 221-222).

[292] d.w.z. alleen de misdadiger zelf wordt gestraft maar niet, als bij hoogverraad, zijne bloedverwanten.

[293] De zin is moeielijk te begrijpen; wellicht moet voor staen gelezen worden slaen, en voor als, op den volgenden regel, al, voorafgegaan door een;

[294] "Undoubtedly the severity of the Corean code has been mitigated since Hamel's time.... The criminal code now in force is, in the main, that revised and published by the king in 1785, which greatly mitigated the one formerly used" (Griffis, Corea, 1905, bl. 235).

[295] "Mattheus Eibokken heeft aen my bericht, dat men daer te lande een Heidensch geloof heeft, komende ten deelen met dat van Sina over een, maer dat men niemand dwingt in geloofs zaek, een ieder het zijne mag beleven; duldende dat hy, en d'andere Hollandsche gevangenen, met de Afgoden spottende: de Geestelijke eeten aldaer niet dat leven heeft ontfangen, en bekennen ook geen vrouwen op straffe van zwaerlijk op de scheenen geslagen, jae met de dood gestraft te werden, zoo als het meermalen is geschied" (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 55).

"Daer zijn in Korea Afgoden, zoo groot schier als hier geheele huizen, en 't is byzonder, dat men in meest alle hunne Afgodische tempels, drie beelden neffens malkanderen vind staen, van eenerly gedaente en optooizel, doch de middelste altijd de grootste, waer van Meester Eibokken oordeelde dat 'er eenige schaduwe van de Heilige Drie-eenheit onder school" (Witsen, a. v., bl. 56-57).

[296] "The ceremony of pul-tatta or "receiving the fire" is undergone upon taking the vows of the priesthood. A moxa or cone of burning tinder is laid upon the man's arm, after the hair has been shaved off. The tiny mass is then lighted, and slowly burns into the flesh, leaving a painful sore, the scar of which remains as a mark of holiness. This serves as initiation, but if vows are broken, the torture is repeated on each occasion. In this manner, ecclesiastical discipline is maintained" (Griffis, Corea, 1905, bl. 335).

[297] Bescharen. Thans in de algemeene taal niet meer in gebruik, maar gewestelijk nog bekend. Zich zelf iets bezorgen, verschaffen, ook wel iets verwerven.--"Het goed door vaadren zorg, of eigen zweet beschaard" (Bilderdijk).--"Dat kan ik niet bescharen", dat gaat boven mijn bereik (o.a. in Gelderland). (Woordenboek der Nederlandsche Taal II, kolom 1951).

[298] Taoistische priesters.--"Taoism, which divides Chinese attention with Buddhism, is almost unknown in Corea" (Ross, History Corea, bl. 355).

[299] "No trait of the Coreans has more impressed their numerous visitors, from Hamel to the Americans, than their love of all kinds of strong drink" (Griffis, Corea, 1905, bl. 266-267).

[300] Zie bl. 30, noot 3, al. 2.

[301] "The kang is characteristic of the human dwelling in north-eastern Asia. It is a kind of tubular oven ... It is as though we should make a bedstead of bricks, and put foot-stoves under it. The floor is bricked over, or built of stone over flues, which run from the fireplace, at one end of the house, to the chimney at the other" (Griffis, Corea, 1905, bl. 263).

[302] Welk woord hier wordt bedoeld, is onzeker. In de uitg.-Saagman staat daarvoor: "principaelste", in de uitg.-Stichter is het weggelaten.

[303] Over dit woord zie Hobson-Jobson en De Haan, Priangan, II, bl. 769.

[304] "Hospitality is considered as one of the most sacred duties. It would be a grave and shameful thing to refuse a portion of one's meal with any person, known or unknown, who presents himself at eating-time ... The poor man whose duty calls him to make a journey to a distant place does not need to make elaborate preparations ... At night, instead of going to a hotel with its attendant expense, he enters some house, whose exterior room is open to any comer. There he is sure to find food and lodging for the night" (Griffis, Corea, 1905, bl. 288-289).

[305] Uitg.-Stichter heeft: "quade Regeringe".

[306] "Not the least interesting of the local or national festivals, are those held in memory of the soldiers slain in the service of their country on famous battle-fields. Besides holding annual memorial celebrations at these places, which fire the patriotism of the people, there are temples erected to soothe the spirits of the slain. Especially noteworthy are these monumental edifices, on sites made painful to the national memory by the great Japanese invasion of 1592-97, which keep fresh the scars of war" (Griffis, Corea, 1905, bl. 299).

[307] Uitg.-Saagman: "bijeencomste van de studenten".

[308] In uitg.-Stichter: gordel; uitg.-Saagman heeft: gorles.

[309] molik, vogelverschrikker (Van Dale's Groot Wdb. der Ned. Taal).--"moliks voor de jeugd" (E.J. Potgieter, Gedroomd Paardrijden, strofe 13, regel 6).

[310] "On the fifteenth day of the eighth month sacrifices are offered at the graves of ancestors and broken tombs are repaired" (Griffis, Corea, 1905, bl. 298).

"De Koning gaet jaerlijks het graf zijner Voorzaeten bezoeken, om aldaer offerhanden te doen, en Feest te houden, ter eeren, en voor 't welwezen der zelven in 't andere leven, zoo als hy [Eibokken] den Koning zelve tot aen de graf-plaets hadde begeleit, die veel honderde jaeren oud is; het is een uitgeholde berg, daer men door yzere deuren in gaet, zes of acht mijl buiten de Hooftstad gelegen.

De Lijken liggen in yzere of tinne kisten, en zijn alzoo gebalsemt, dat ze eenige honderd jaeren buiten verderf werden bewaert, gelijk in den boven gemelten berg de Lijken der Koningen van voor veele honderden jaeren af, bewaert zijn geworden: als een Koning of zijn Gemalin, daer in werd gezet, werd 'er een schoone slaef en slaevin levendig by gelaten, aen wien men voor 't sluiten van de yzere deur, eenig leeftogt laet; maer die toegedaen zijnde, en als dezelve is verteert, moeten zy sterven, om hunnen Meester of Meesteres in 't ander leven te dienen" (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 56).

[311] Uitg.-Saagman heeft: "voor sijn Ouders".

[312] "Sappan-wood. The wood of Caesalpina sappan; the bakkam of the Arabs, and the Brazil wood of medieval commerce ... the tree appears to be indigenous in Malabar, the Deccan and the Malay Peninsula" (Hobson-Jobson, bl. 794).--"Caesalpina sappan. Setjang (Jav. en Soend.), Sepang (Mal.).... Een afkooksel van het hout ... dient om katoen, zijde en garens rood te verven" (Encyclopaedie van N.I. 2e dr. I, 1917, bl. 434).

[313] "In Korea zijn schoone Paerden, en het Volk zit daer op als hier te Lande, en niet nae de wyze der Tarters: zy doen die in 't wilt, op zommige Eilanden ter aenqueeking loopen" (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 58).

[314] Vgl. "In 1651, ... a decree was issued ordering the people to use coin and at the same time prohibiting them from the use of cloth as money.... Up to this time, there had always been a party opposed to the use of coin that took every opportunity to suppress its use and replace it with rice and cloth. Now this party was fast disappearing and though they once more succeeded, five years later, in causing the rescission of the order to use coin, the people by that time had become so accustomed to its use that they began to coin for themselves. ... In 1678 ... rice and cloth were deprived forever of their monetary function" (M. Ichihars, Coinage of old Korea, Transactions Korea Branch R.A.S. IV part 2, 1913, bl. 61).

[315] "The Coreans had a third of their tribute remitted in 1643 ... and in the following year, when sending home the king's son, who had gone to Peking to have his title to the crown confirmed, a half was remitted ... Kanghi, Yoongjung, and Kienloong, frequently remitted the tribute, demanding only a tithe, treating the Coreans like Chinese" (Ross, History Corea, bl. 288).

"Since the Tang dynasty overwhelmed Corea, it has had only glimpses of absolute self-government; but, at the same time, it has had only brief intervals when it had not virtual self-government. Its vassalage to the Manchu government, secured at a sacrifice of a few years' dispeace and slaughter, and of some further years of somewhat severe taxation, has mainly been virtually nominal....a yearly or half-yearly tribute is sent in to Peking, accompanied by a host of merchants, who bring back profits much greater than the amount of the tribute" (Ross, a. v., bl. 365).

[316] = Zuidland, of Land der zuidelijke barbaren?

[317] "Hy [Eibokken] heeft Goud en Zilver mynen aldaer gezien; ook die van Kooper, Tin en Yzer. Zilver is daer in groote menigte, 't geen aen byzondere luiden werd toegestaen te delven, daer dan de Koning zijn recht van trekt, 't Kooper is daer zeer blank, en van heldere klank. Goud aderen had hy in Mynen gezien. Hij zegt dat zelfs eenig Zandgoud van de grond eeniger rivieren op gedoken had; doch werden de Goudmynen niet zoo veel geopent, als die van Zilver, of ander metaal. Waer van de reden hem onbewust was" (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 58).

[318] "All scales are issued by the Board of Works and are branded annually, at the autumnal equinox, by the metropolitan and market-town aediles respectively" (Parker, Corea, China Review XIV, bl. 29).

[319] "De spraek op Korea, heeft in klank geen gemeenschap met 't Sineesch, 't geen Meester Eibokken oordeelde, om dat hy de Koresche Tael zeer wel spreekende [[Witsen's lijst van Koreaansche woorden (2e dr. dl. I, bl. 52-53) zal van Eibokken afkomstig zijn.]] , van de Sineezen op Batavia niet wierde verstaen, doch zy konnen malkanders schriften leezen: zy hebben meer als eenderlei schriften; Oonjek is een schrift by hen, als by ons het loopend, hangende alle de letteren aen malkander: van het zelve bedient zich de gemeene man; de andere lettergrepen zijn met die van Sina eenderlei" (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 59).

[320] lees: "ende geschriften, 't land ende de overheijt rakende, geschreven. Het tweede is...."

[321] "The poorer women ... though never at school, they can all, or almost all, use the Corean alphabet, which is the most beautiful and complete we know; for one can learn it almost at a sitting" (Ross, Hist. Corea, bl. 315).--"... the Corean alphabet, for simplicity and utility, is the best known to me" (bl. 377).--Vgl. J. S. Gale, The Korean Alphabet. (Transactions Korea Branch R. A. S., IV, part I, 1912, bl. 13-61).--"La clarté de l'esprit coréen apparaît dans la belle impression des livres, dans la perfection de l'alphabet, le plus simple qui existe, dans la conception des caractères mobiles où il a atteint le premier ..." (M. Courant, Bibliographie coréenne, I, 1895, Introduction, bl. CLXXXVIII).

[322] lees: drukplaeten.

[323] "Die Gesandten Koreas....berichteten, dasz sie jährlich ... ihren Tribut nach Peking ablieferten ... dagegen den Kalender empfingen als Anerkenntnisz der Vasallenschaft." (C. Ritter, die Erdkunde von Asien, Band III (1834) bl. 594).

[324] "De Koning werd zoo zelden gezien, dat eenige, die wat afgelegen woonen, gelooven dat hy van meer als menschelijke aerd is, zoo als aen onze luiden zulks voorquam, en hen wierd afgevraegt. Hoe minder den Koning uit gaet, en van het Volk gezien werd, hoe vruchtbaerder dat zy het Jaer achten te zullen zijn; geen hond mag over straet loopen, daer hy zich vertoont" (Witsen, 2e dr. I, bl. 57).--"The king rarely leaves the palace to go abroad in the city or country. When he does, it is a great occasion which is previously announced to the public. The roads are swept clean and guarded to prevent traffic or passage while the royal cortége is moving. All doors must be shut and the owner of each house is obliged to kneel before his threshold with a broom and dust-pan in his hands as emblems of obeisance. All Windows, especially the upper ones, must be sealed with slips of paper, lest some one should look down upon his majesty. Those who think they have received unjust punishment enjoy the right of appeal to the sovereign. They stand by the roadside tapping a small flat drum of hide stretched on a hoop like a battledore. The king as he passes hears the prayer or receives the written petition held in a split bambo" (Griffis, Corea, 1905, bl. 222).--"Het Hof van den Koning, is omtrent zoo groot als de stad Alkmaer, met een muur omheint, die van gemetzelde steen en klei is gemaekt, hebbende boven op insnydinge van steen, als of het hane kammen waren.... Binnen dit Hof menigte van wooningen zijn, zoo groote als kleine, en alderhande lustplaetzen; daer binnen onthoud zich ook zijn Gemalin en Bywyven: want hy, als al het volk, maer een echte Vrouw heeft.... Den Koning van Korea, ter tijd van Meester Eibokken, was een grof en sterk man, zoo dat gezegt werd, hy een boog konde spannen, houdende de pees onder zijn kin, en trekkende dus den booge met zijn eene hand uit" (Witsen, 2e dr. I, bl. 59).

[325] "The ceremony of meeting the Chinese envoys consists of first sending an envoy to ... Ai-chiu on the Chinese frontier, followed by five others (of 2nd rank and over) to meet them at successive stages and escort them with all possible comfort to Sêul, where they are first entertained at a "dismounting banquet". The next and following days the heir and other members of the royal family, heads of public offices &c., each give a banquet in turn. (All these banquets are repeated when the envoys take their departure). When the envoys first arrive at their hotel, the heir advances with the various high officers, and makes two obeisances. When they take their departure, the same ceremony is repeated outside the ... Gate...

The annual homage envoy [aan den Keizer te Peking] is conducted from the palace by the Corean court officials with great ceremony to his hotel, and music is used even on fast days; a number of articles of local produce are taken with him, and special other articles are sent on the emperor's birthday and with formal state communications; these usually consist of raw or manufactured fibres, papers, furs, shells, scents, pencils, dried fruits, candles &c." (Parker, Corea, China Review XIV, 127).--"The formal reception by the king ... is equally intricate and complicated, and comprises the grovelling on the ground by his majesty, three knocks of the head, and the shouting out standing up of the words: "Live for ever" ..., with his hands reverently raised to his forehead. This is done in the presence of his relatives, a full court, and the Chinese envoys. Music, bows &c., are all regulated with extreme nicety" (Parker, a. v., bl. 134).--(Dat de Koning van Korea de Pekingsche gezanten tot buiten de stad te gemoet gaat, wordt in dit bericht niet gezegd).

[326] Saijsing. Deze havenplaats in de provincie Thiellado (Tjyen-Ra) is op geen kaart aangetroffen; eenige regels later wordt zij Naijsingh genoemd.

[327] Sunischien = Syoun-Htyen, 34° 33'-124° 56' (Dict. Cor. Franç., bl. 16**).

[328] Namman = Nam-Ouen, 35° 18'-124° 38' (a. v., 10**).

[329] lees: voor de terecht gecomen[e] = voor de in Japan aangelanden. Vgl. bl. 15 en 16.

[330] "Haere schepen zijn achter plat, en hangen daer zoo wel als voor, wat over het water; gebruiken mede riemen als zy zeilen, en zijn tegen uitlands geschut niet bestendig. Zy durven, noch en mogen niet, als met byzonder verlof, ver uit het Lands gezicht vaeren; ook zijn de vaertuigen daer toe onbequaem, en byster ligt gemaekt; men ziet 'er weinig of geen yzer aen; 't hout is in een gevoegt, d'ankers zijn van hout; hun meeste vaert is op Sina" (Witsen, 2e dr. I, bl. 56; Bericht van Eibokken).--"The Coreans are not a seafaring people. They do not sail out from land, except upon rare occasions.... The prow and stern of fishing-boats are much alike, and are neatly nailed together with wooden nails. They use round stems of trees in their natural state, for masts. The sails are made of straw, plaited together with cross-bars of bamboo. The sail is at the stern of the boat. They sail very well within three points of the wind, and the fishermen are very skilful in managing them" (Griffis, Corea, 1905, bl. 195).--"Schoon [de Koreërs] op Japan zelden varen, zoo weten zy echter werwaerts, en op wat streek het van hen afgelegen is, zonder welke kennis die de gevangenen Nederlanders uit hen hadden opgevat, zy nooit Japan, werwaerts zy de vlucht namen, zouden hebben konnen bestevenen, alzoo geen kaert hadden, en niemand van hen daer ooit hadde geweest" (Witsen, 2e dr. I, bl. 44).

[331] "November 1664. Den 27. vertoonde sich een groote Comeet-ster, die hoe wel over d'Indien gaende, sich groot, maer om de verre af-wesentheyt hier selden klaer, en meest waterachtigh dampich liet sien, hare staert is eenmael op 180. mijlen en noch grooter afgespeculeert geweest: Verwonderenswaerdig zijnde, dat zy tot Nieu-jaer 1665. de staert west behoudende, die verloor, en twee daghen als den lest en eersten dagh van't Jaer als een bedompte Maen sonder staert verschijnende, eenige dagen daer na weder met een kleyn staertje sich vertoonden, doch seer kleyn en oostwaert staende, bewesten boven Engelant recht nae Jarmuyen, maer een nacht bysonderlijcke groot en helder tot 3 uren 's nachts verscheen: Loopende voorts tot op 46. graden, doch was altoos niet heldere Lucht over dese Nederlanden, kleyn van staert, dan grooter in zijn op- en wel 6 mael grooter in zijn ondergang, ten westen over de Noort-Zee,... de Sterrekijckers oordeelden dat hy omtrent de Tropicus Capricorni moste staen, en seer diep in den Hemel, zijn staert en lichaem was gecomposeert (als men met een Verkijcker daer op speculeerde) van een oneyndelijck getal kleyne Sterrekens gelijck den vloet Eridanus." (Hollantze Mercurius XV (1665), bl. 183).

Over deze komeet is geschreven door Johannes Höwelcke (Hevelius), die te Danzig eene sterrewacht had. Zijne waarnemingen komen voor in de Mantissa van zijn werk "Prodromus Cometicus" (1665) en in zijn "Machina Coelestis" II, 439. Deze waarnemingen zijn voor het berekenen der baan gebruikt door Halley (Tabulae astronomicae, London 1749) en opnieuw door Lindelöf (De orbita cometae qui anno 1664 apparuit, Helsingfors 1854). (Mededeeling van den Heer J. Weeder, conservator aan de Sterrewacht te Leiden).--Voor gelijktijdige berichten, zie ook Bijlage VI.

[332] "De Keizer [eene verschrijving voor Koning] oefent zijne krygsluiden dikmael, en doet die dan vechten tegen malkander, verbeeldende het eene gedeelte Koreërs en het andere Japanders, doch de Japanders schieten in't gemeen te kort, en veinzen zich te vlieden; na dat een langwylig spiegel gevecht is gehouden. Meester Eibokken zag 'er op eenmael, tweemael veertig duizend tegen malkander zoo stryden, dienende hy te dier tijd voor lijfschut" (Witsen, 2e dr. I, bl. 59).

[333] Vgl. "... heden wierdt ons door de Tolcken verhaalt dat sijn Keyserlijcke Maijt in Jedo, wegens het vertoonen der Commeet Starre, daer van hier vooren op verscheijde dagen gesproken is, seer is ontset geworden, ende hadde (uijt vreese of op dit rijck ijets mochte geattenteert werden) in alle Lantsstreecke sijns gebiets, de Overheden ende Gouverneurs laten aenkundigen datse wacker en een wakent oogh in 't zeijl souden houden, opdat alsoo van alle onheijlen sooveel mogelijck bevrijt mochte sijn" (Dagr. Jap. 12 Febr. 1665).

[334] In 1619 (zie Inleiding, bl. XXXIII).--Vgl. Diary of Richard Cocks II, bl. 93-105, 7 Nov.-23 Dec. 1618; en J.W. IJzerman, Over de belegering van het fort Jacatra: "Jacatra, 7 Nov. 1618 "'S morgens tegen den dach sach ick de commeetstarre met een stardt recht boven de looghe vers[ch]ijnen" (Bijdr. Kon. Inst. dl. 73 (1917) bl. 586).

[335] Vgl. "The people in this place [Firando] did talke much about this comett seene, that it did prognosticate som greate matter of warr, and many did ask me whether such matters did happen in our cuntrey, and whether I knew what it did meane or would ensue thereof; unto which I answerd that such many tymes have byn seene in our partes of the world, but the meanyng therof God did know and not I etc." (Diary of Richard Cocks II, bl. 94-98, Nov. 1618).

[336] Uitg.-Saagman heeft: "op de zee-cant". Uitg.-Stichter en Van Velsen: "bij de Zeekant".

[337] "Zy zijn zeer achtgevende op voorzeggingen, en geluk, of ongeluksteekenen: hy [Eibokken] hadde een der Konings paerden zien dooden, om dat het ter poorte, met den Koning uit reidende, aerzelde, 't geen voor een ongeluks teeken wierd gehouden; en zulks tot verzoeninge, en voorkominge van alle onheil" (Witsen, 2e dr. I, bl. 57-58).

[338] "Het Buskruit zoo wel als den Druk, is van voor duizend jaer by hen, zoo zy zeggen, bekent geweest, gelijk als mede het Compas, hoe wel van andere gedaente als hier te Lande, want zy bedienen zich slechts van een klein houtje, voor scherp en achter stomp, 't geen in een tobbe waters werd geworpen, en dus met de scherpe punt Noorden wijst, na allen schijn zal daer binnen in de Magnetische kracht verborgen zijn: acht streeken winds weten zy te onderscheiden. De Compassen zijn ook van twee houtjes kruiswys over malkander gelegt. daer van een der einden, 't geen Noorden wyst, wat vooruit steekt" (Witsen, 2e dr. I, bl. 56. Bericht van Eibokken).

[339] "Die geene, welke aen de daer gevangene Neêrlanders, het vaertuig hadden verkoft, waer mede zy over zee vluchtende naer Japan voeren, met de dood zijn gestraft; zoo streng is daer de Wet" (Witsen, 2e dr. I, bl. 58).

[340] wijffel maent = kentering-maand. Vgl.: "opdat wij gesamender handt met een goede vloote in 't weyffelen van 't mousson weder naer Java mogen keeren." (G.G. Coen naar de Molukken ddo 18 Febr. 1619.--Coen, uitg. Colenbrander, II, 1920, bl. 512).--"Southerly winds blow from the middle of May, and often even from April, until the end of August. On the Sea of Japan southwest winds (south-west monsoon) prevail.... The Southwest monsoon, which sets in in April ... prevails until the middle or end of September.... But the regularity with which the monsoons set in and blow on the Chinese coasts is unknown in Japan.... North and West winds prevail in winter, South and East winds in summer" ... "North-east monsoon is inapplicable to the coasts of Japan and their vicinity, with the exception of the southerly islands." (Dr. J.J. Rein, The Climate of Japan, Transactions Asiatic Society of Japan. Vol. VI, Part III, 1878, bl. 507, 509).--"... goedgevonden te recommanderen die costelijcke retourschepen uijt Japan nae Taijouan vóór 15, 20-25 October niet te largeren als wanneer den noordewint stant heeft gegrepen ende geen suijde stormen ... meer te verwachten zijn" (Regeering Batavia naar Taijoan, 2 Mei 1644).

[341] vooreb--een gewone zeemansuitdrukking. Men heeft vooreb en achtervloed, voorvloed en achtereb.

[342] Uitg.-van Velsen: "lieten de ban uytstaen". Uitg.-Stichter: "lietent soo de ban uytstaen", wat echter geen zin geeft.

[343] lees: praijde.

[344] Hier vermoedelijk flambouwen van visschers onder den wal. Eigenlijke blikvuren--in dien tijd misschien al in gebruik aan boord van schepen--bestonden uit een sterk lichtgevende sas die in een houten huls werd bewaard, en werden tot in den jongsten tijd gebruikt om bij nacht de aandacht op zich te vestigen of seinen te geven.

[345] boegseerden.--In Compagnie's papieren der 17e eeuw vindt men veelal "boucheren" voor "boegseeren". Vgl. Inleiding, bl. XVI, noot 4.

[346] In de uitg. Saagman en Stichter: "gecocht".

[347] In de gedrukte uitgaven van het Journaal is de ondervraging door den Gouverneur geheel weggelaten en van de bemoeienis der tolken eene andere voorstelling gegeven. Uitg.-Stichter en Van Velsen: "aen landt ghebracht, ende van des Ed. Compagnies Tolck verwellekomt, die ons alles ondervraeght hebbende, prees ons seer, dat wy ... enz.".

[348] Dit wordt niet bevestigd door het te Nagasaki aangehouden Dagregister.

[349] Zie Bijlage Ie.

[350] opgestempt = vooraf besproken, beraamd, b.v.: "De gedachte aan valschheid en opgestemd bedrog". Bilderdijk. Zie Wdb. der Nederl. Taal dl. XI, kolom 1264 onder opstemmen).

[351] De nieuwe Gouverneur was al eenige dagen vroeger te Nagasaki aangekomen. Zie Bijl. Ij.

[352] Zie Inleiding, bl. XXVI.

[353] Het volgende slot komt in de vroegere uitgaven van het Journaal niet voor.

[354] Deze en volgende cursiveeringen in de Bijlagen zijn bij den druk aangebracht.

[355] Niet ingevuld.

[356] In het afschrift voorkomende onder de Overgek. Brieven 1667, Tweede boek (Kol. Arch. no. 1149) staat: beneeden.

[357] van 18 Oct. 1666.

[358] Daniel Six opvolger (sedert 18 October 1666) van Willem Volger als opperhoofd van ons comptoir te Nagasaki.

[359] Kol. Arch. no. 457.

[360] Kol. Arch. no. 255.

[361] In elke straat van Nagasaki woont een Ottono of wijkmeester (H. Doeff, Herinneringen uit Japan, 1833, bl. 25). Zie ook Nachod, Beziehungen, u. s. w., bl. 417 en E. Kaempfer, Beschryving van Japan, 1729, bl. 232.

[362] de "Zuylen", den 7en October van Nagasaki onder zeil gegaan.

[363] Oostvoort in Bijl. Ia.

[364] François de Haas, de aangewezen opvolger van het Opperhoofd Daniel Six, zou in het voorjaar van 1670 de hofreis naar Jedo hebben te doen.

[365] Zie bl. 86 hiervóór.

[366] 24 Juli 1634. Zie Dagr. Bat. bl. 456.

[367] Taifoen, cycloon, wervelstorm; zie Hobson-Jobson op Typhoon.

[368] 21 Aug. 1634. Zie Dagr. Bat. bl. 435 en 455-56.

[369] twee?

[370] In Gen. Miss. 9 Nov. 1627 wordt dit schip "Groot Hollandia" genoemd, ter onderscheiding van 's lands schip Hollandia. (Res. 15 Sept. 1627).

[371] Hij overleed 2 Januari 1627 te Batavia als Raad Ords. (Dagr. Bat.).

[372] Volgens "Begin ende Voortgangh" (II, 1646, 20e stuk, bl. 18): 14 April 1627.

[373] Havenplaats op de N.O. kust van het Maleische Schiereiland; ons kantoor aldaar werd in 1622 opgeheven. (Gen. Miss. 1 Febr. 1623).

[374] Vgl. Danvers, Portuguese in Asia, II, 1894, bl. 227: "On the 10th June, 1627, four Dutch ships appeared before that port with the view of attacking a fleet which had been prepared there for a journey to Japan.... The Dutch admiral's ship was boarded and burnt, thirty-seven of the crew being killed and fifty taken prisoners. The guns, ammunition, treasury, and provisions were also secured. After the loss of this ship the other three vessels retired."--Zie nog C. A. Montalto de Jesus, Historie Macao, 1902, bl. 77.

[375] Vgl. Gen. Miss. 9 Nov. 1627: "Tegenwoordich weeten niet datter eenige Nederlanders bij den vijant in gants India van Mosambique aff tot in Manilha toe, Godt loff, gevangen sitten".

[376] Evenals de Wakende Boeij en de Nachtegael zal ook 't Quelpaert de Brack vóór 8 Jan. zijn teruggekeerd.

[377] Leonard Camps kwam in het begin van 1615 in Japan, werd na het vertrek van Specx in 1621 Opperhoofd en overleed als zoodanig den 21 November 1623 te Firando (Naamlijst der in Japan geregeerd hebbende opperhoofden enz., Kol. Arch.; zie ook Dagr. Bat. 1624, bl. 13).

Volgens Resolutie, Firando 26 Oct. 1619 (Kol. Arch.--Q. 434) werd Camps toen op voordracht van Specx tot diens opvolger benoemd, daar Specx' tijd in het toekomende jaar zou eindigen en deze niet van meening was langer te blijven. (Zie Gen. Miss. 24 Juni 1618 en Miss. Batavia naar Firando 28 Febr. 1620, Coen, dl. II, bl. 655). Camps' commissie is van 13 Juni 1620 (zie Coen II, bl. 729). Over Specx' vertrek van Firando, zie Diary of Richard Cocks, II, bl. 206 (6 Oct. 1621). Vgl. Commissie Specx 28 Febr. 1620 (Coen, II, bl. 663). Het schip "de Swaen", aan boord waarvan Specx vertrok, kwam 2 Dec. 1621 te Batavia (Gen. Miss. 20 Dec. 1621).

[378] Memorie van pampieren pr t Schip Amsterdam over Taijouan aen d'Ed. Heer Gouverneur Generael in dato 23e Nov. Ao 1637 geconsigneert. No. 7; ook in Dagr. Japan, 5 Febr. Ao 1637.

[379] Pou-san Kai = Pou-san (Fusan), sedert 1592 in handen van de Japanners.

[380] Op van daech verstonden de Corresche gesanten op 17en passato van het eijlandt Itschio naer Corea vertroucken waeren. Naer de geruchten souden aende Maijesteijt versocht hebben bij aldien haer gelieffden assistentie tegen den Tarter te doen, hetselffde door d'Hr. van Fingo soude mogen geschieden. Haer geschenken waeren geweest: Een groot gouden vadt vol costelijcken wortel Nisien; drie schoone wel affgevaerdichte peerden; 40 witte valcken; 40 tijgersvellen het hair een vinger lanck; een gouden cas van faetsoen als de paepen haer consistorien, costelijck met peerlen ende gesteenten verciert, waerinne den brieff aen de Maijesteijt was overgelevert. (Dagr. Japan. Firando 24 Meert Ao 1637).

[381] zijde, staat in Dagr. Japan.

[382] Zie over deze expeditie naar Formosa of Tacca Sanga, zooals, volgens den Engelschen schrijver, de Japanners dit eiland noemden, Diary of Richard Cocks, I, bl. 131 (5 May 1616).

[383] Ernest Satow, The Voyage of Captain John Saris to Japan, 1613, Introduction, bl. LI.

[384] Zie missive Firando 16 Dec. 1623 aan Commandeur Reijers: "Dese gaet per Cappiteijn China.... Hij is een doortrapt man, heeft in Nangasackij ende oock hier [Firando] treffelijcke huijsen met schoone vrouwen ende kinderen".

[385] "This Andrea Dittis is now chosen capten and cheefe comander of all the Chinas in Japon, both at Nangasaque, Firando and else wheare" (Diary of Richard Cocks, II, bl. 309, 10th of Marche 1619 [20]).

"The Chinese pirates who resorted to the island [Formosa] as a safe retreat, were as a rule divided into bands, and, according to the scanty historical material which we have at hand, established a rough form of government over their settlements. So admirable was the organization that the different bands lived together without discord and chose their leaders by vote, while a supreme chief was appointed to look after the interests of the combined bands whenever anything arose of common concern. The strongest of them was a powerful band under the leadership of one Gan Shi-sai. Their exploits brought large returns, and by combining legitimate trade with piratical raids they eventually attained a position so formidable that smaller bands combined with them for their own protection, and thus nearly the whole of the China and Formosa trade was brought under their control. In 1621 Gan Shi-sai died, and was succeeded by Ching Chi-lung, a famous character, and the father of Koxinga." (J. W. Davidson, The Island of Formosa (1903) bl. 8).

[386] "sijn genoegen van d'onsen over sijne gepretendeerde diensten seer cleijn was" (Miss. Firando 17 Nov. 1625).

[387] Miss. Firando 26 Oct. 1625.

[388] Miss. Firando 17 Nov. 1625.--Letters written by the English Residents in Japan 1611-1623, bl. 271.

[389] In berichten uit Formosa van dien tijd, komt meer voor dat "zoon" en "schoonzoon" worden verwisseld; zoo wordt Boijcko nu eens de zoon dan weer de schoonzoon genoemd van Limlacco, Kapitein der Chineezen te Batavia (1636-1645).

[390] Hoe Martinus M. van Bantam naar China is gekomen, is ons niet gebleken. Journaal Hamel.

[391] Hollantze Mercurius XV (1665). Zie ook Nos 8827, 8937 en 9200-9208 van de Pamfletten-Verzameling in de Kon. Bibliotheek.

[392] Zie voor de geraadpleegde vertalingen van Hamel's Journaal, de Bibliographie.


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (Hendrik Hamel/Aantekeningen) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.