Japansche gesprekken

Uit Wikisource
Zesde drukEerste druk
Amsterdam: G.L. Funke, 1879.Amsterdam: R.C. Meyer, 1865.
[ Titel ]
 

Japansche gesprekken.

 
[ 93 ]Japan is in den Haag. ’t Werd tyd. Holland is zoo lang in Japan geweest! De kontravizite liet zich lang wachten. Men zegt dat de Japannezen bang waren voor ’n soort van jus talionis. Ze vreesden dat Holland van hen vorderen zou dat ze nu ook hùn god zouden vertrappen, en daarom hebben ze gewacht op ’n liberaal ministerie. Verbeelje, wanneer Groen van Prinsterer minister waar geweest, en als voorwaarde van toelating in de tent van ’t haagsche bosch, gevorderd had dat ze den Heidelberger zouden aanbidden!


Maar de heer Groen zou dit niet verlangd hebben, want de Hollanders hebben altyd zorg gedragen hun katechismus onderworpen te houden aan de beleefdheid omtrent »vrienden.”


Wat ’n vriend is, staat op pagina zooveel van de Minnebrieven, die niet »mooi» zyn, naar ik hoor.


Neen, de Japannezen zyn niet genoodzaakt geworden iets te vertrappen of te aanbidden. Hoogstens viel men ze wat lastig [ 94 ]over den koers der thails, en over ’t gebrek aan perspektief in hun »verlakt.”


Van »verlakt” gesproken, men zegt — men alweer, de liegende men — dat ze groote bestellingen hebben gedaan by den kunstlakker Franse, in de Schaggelstraat te Haarlem, en dat ze dien artist het eereburgerschap in Japan hebben aangeboden, omdat hy op ’n theeblad boomen had geschilderd, nog onmogelyker dan de Japansche. Maar de heer Franse zou geweigerd hebben, zegt men, omdat-i behoorlyk P. G. is, en dus niets wil te maken hebben met menschen die ’n verkeerd geloof hebben. Als ’t waar is, schynt deze heer vaster in de leer te staan dan de hollandsche natie, die zich altyd wist te verdragen met allerlei gelooven, als ’t maar voordeel gaf. Deze schelmery heet in de dievetaal der kerke: verdraagzaamheid.


O, men vertelt van die Japanners allerlei dingen! Zelfs dat ze minzaam waren in de fabriek van den heer Enthoven, wat heel vreemd is in Heidenen, en zeker treffend voor ’n Christen. Ik vraag — en veel dominees vragen dit met my — hoe zyn toch die menschen zonder genadeleer aan minzaamheid gekomen? ’t Is my ’n raadsel. Ernstig gesproken, de zaak is verdacht, en de Japanners moeten in morâ gesteld worden, om de wettigheid van ’t bezit te bewyzen. De kwestieuse minzaamheid zou intusschen kunnen gedeponeerd worden by de policie — met sterk aanbevolen recht van gebruik — om later te worden verkocht ad opus jus habentium.


Maar dit alles wilde ik u eigenlyk niet zeggen. Ik gaf maar wat van men’s onwaarheden vooruit, om ’t recht te koopen men natedoen, en óók wat leugens te vertellen.


Ziehier. Ik ben by de Japanners geweest, en heb met hen ontbeten. De reden myner komst was eigenlyk ’n brandende begeerte om te weten of ze familie waren van »Kami” die »van school [ 95 ]zou komen" volgens de verzekering van Hieronymus van Alphen. [1]


Zy erkenden gulweg dat ze deze eer niet hadden, en vraagden wie en wat ik was?


’k Gaf ’n kaartje: Multatuli, genie.


De sekretaris schreef wat op. Ik gluurde in z’n boekjen, en bemerkte dat ik ’n plaatsje kreeg in de rubriek: industrieele zeldzaamheden, juist onder ’t stuk geschut dat ze hadden zien smelten en vermengen met brons, te Delft.


Genie…wat is dat voor’n beroep?


Ik hemde, kuchte, snoot en snoof, en zei heel onnoozel:


— Dat weet ik niet, o Kami!

— Kan je uurwerken maken?

— Neen, Kami.

— Of parapluien?

— Neen, Kami.

[ 96 ]— Of horologien met ontuchtighedenS?[2]

— Ach neen, Kami!

— Verstaje je op de keizersnee?

— Ook niet, Kami


Maar toch ging me ’n licht op door deze vraag, en voor nog ’t dienstmeisje binnentrad, dat de Kami had laten roepen om de bekwaamheid te beproeven die hy in my veronderstelde, riep ik met al de verwaandheid van iemand die meent wat ontdekt te hebben:


— Dát is ’t, Kami, ik ben verkeerd geboren!


Weer schreef de sekretaris wat op. Rubriek: natuurlyke zeldzaamheden. Ik kwam te staan onder Malcolm uit Macbeth.

— Verkeerd geboren, goed! Maar wat kan je doen?

— Ik kan nu-en-dan de waarheid zeggen, o Kami!


’t Heele gezantschap schrikte, en bekeek m’n buik. Die absent was. Hierin vonden zy dan ook de eenige verschooning dat ik ’m niet had opgesneden. Maar — dit erkenden zy met Japansche gulhartigheid — waar niets is, verliest zelfs de leugen zyn recht op moord aan de waarheid.


Ik weet wel dat de mannen leugen vrouwelyk hebben gemaakt, maar ik verkies nu te zeggen: zyn recht. Ik vind niets vrouwelyks in ’t liegen.


— En hoeveel inkomen geeft je dat? vroeg de Kami belangstellend.

— ’t Geeft me niets, o minzame Kami!


Weer schreef de sekretaris in z’n boekje: »De waarheid is in [ 97 ]Holland zoo goedkoop, dat ze niet betaald wordt. Maar die ’r leveren, hebben geen buik.”


— Hebje plezier om hier te ontbyten?

— Met genoegen, Kami.


En ik nam plaats tusschen Kami en Kami. Maar de andere Kami’s zaten naast elkaer, zooals in Japan gebruikelyk is. En aan ’t ondereind der tafel zat ’n Kami. Daarop volgde ’n gesprek dat ik zoo goed mogelyk weergeef.


— Zeg me toch eens, genie van verkeerde geboorte, hoeveel goden zyn er?

— Precies kan ik ’t u niet zeggen, Kami. Laat zien…Noorwegen, Zweden, Denemarken, Rusland, Polen, Anhalt-Dessan, Hildburghausen, Monaco

— Maar dat is geografie. Ik vroeg je naar de goden…dat noem je hier, meen ik, theologie.

― Zeker, Kami. Maar de theologie berust op de geografie, en wel op de politieke. Ieder Staat heeft z’n eigen god, of wel twee…één antieke en één moderne. Als ’t prinsdom Hechingen oorlog krygt met Rusland, komt er konflikt tusschen de goden van die landen. De god van Nederland is de beste.

— Waaruit bewys je dit?

Kami, het staat in alle nederlandsche schoolboekjes. En het bleek bovendien by veel gelegenheden. Hy heeft de Armada verstrooid, en toen moest de god van Spanje beschaamd afdruipen. En toen Willem de Zwyger vermoord werd…

— Waarom noem je dien man »de Zwyger?”

— Om al de schoone dingen die hy niet gezegd heeft, Kami. Nu, toen was het volk van Nederland erg verlegen om ’n stadhouder, en zocht overal naar iemand die ’t wezen wou. Niemand durfde die betrekking aanvaarden, maar Neerlands-god was terstond gereed. Hy meldde zich aan…

— Hoe weet je dit? [ 98 ]Van Alphen heeft ’t hem hooren zeggen:


Lalà…lalà…la, schrik!
En Neerlands-god zei: ik!


Dit is duidelyk, Kami.


— Ja, zeer duidelijk en overtuigend. En ik zal je niet meer zoo telkens om bewys vragen van wat je zegt. Ik zie dat je vry-wel reden van wetenschap weet te geven…

— Vanwaar ontleent ge die plechtige uitdrukking, Kami? Dat voorname: »reden van wetenschap?” ’t Klinkt…

— Notarieel? Juist! Wy putten…

— Putteden, zei de tolk.

— Puttédèn. Wy putteden dat woord uit de handboeken voor ’t notarisambt, die ge ons toezondt, gelyk met de geneeskundige werken, ’t politiek jaarverslag van Europa [3] en de horlogien met…

— Met dubbele kast, Kami. Doch we dwalen van den weg, o gy onderzoekende vreemdeling. De god van Nederland

― Ik begryp ’t nog niet! Want, eilieve, hoe gaat het dan met zoo’n theologischen geografie-god, by scheuring van ’n land, zooals by u in 1830? En by annexatie, zooals daarginds onlangs, en misschien hier weldra?

— Dat weet ik niet, o Kami! Doch juist dáárom is de theologie zoo moeielyk. Als men ’t begrypen kon, was ’t geen theologie meer. Dit is dan ook de reden dat de theologen vry zyn van militie en schuttery…

[ 99 ]— Militie? Wat is dat?

Kami, de Franschen — die voor ’t meerendeel verkeerd geboren zyn — heerschten voor vyftig, zestig jaren in dit land, en voerden allerlei slechte wetten in. Daartoe behoorde ook dat alle jongelieden van achttien jaren moesten loten, om uittemaken wie lust had in het soldatenleven, en aanleg voor krygsroem. Toen die verkeerd geboren Franschen eindelyk waren weggejaagd door Wellington, Blucher, den prins van Oranje, de huzaren van Boreel en den god van Nederland, bepaalde men dat de door hen gegeven slechte wetten zouden worden gehandhaafd om by ’t volk den afschuw levendig te houden van geweldenary. Is dat Japansche thee, o minzame Kami?

— Ja, wy hebben ze van Otto Roelofs, die ’n depôt heeft te Jedo. Kan je ’t proeven, o verkeerd geborene?

— Ja, ze smaakt als ’n wandeling door de wei…drie dagen na ’t maaien.


De Kami’s klapten in de handen van verrukking, nagenoeg als ’n Hollander die zyn nationalen roem bazeeren zou op in- en weer uitgevoerden Keulschen Schiedammer.


— Thee is de verheuging des harten, o Kami.

— Wat noem je een hart, jy die geboren bent ter slechter ure?

— ’t Is ’n boek zonder bladen, welwillende vreemdeling die minzaam waart in de yzergietery. ’t Is ’n boek waarin alles geschreven staat wat we doen en laten moeten.

— Is dat te-huur in leesbibliotheken?

— Neen, Kami, te-huur is ’t niet, maar wel wordt het nu en dan verkocht, vooral wanneer ’t slecht geschreven is.

— En wie ’t verkoopt?

— Die behelpt zich zoolang met principes, met dogmen, met gewoonten, met omzien naar men’s oordeel.

Men? Wie is dat?

— ’t Is ’n dier met veel koppen. ’t Voedt zich met bloemen en vruchten — de fynste, o Kami! — en ’t spuwt venyn, pre[ 100 ]cies anders-om dan de byen die honig zuigen uit gif. Men is yzer als-i slaat, wolk als ge ’m wilt terugslaan. Men is de man die ’r niet is. Men spreekt waar-i niet gevraagd wordt, en zwygt waar-i wordt aangesproken. Men schuilt in hoekjes die kleiner zyn dan hyzelf, en als ge ’m daaruit wilt halen is-i weg, juist als wand…

— Ik weet al! We zyn te Parys geweest. Maar heb je dan geen insektenpoeier hier?

— Zeker, neerbuigende Kami, maar ’t helpt eerst als men dood is. Men zou kunnen verdreven worden, als-i niet altyd zorgde dood te zyn, begraven en vergeten, vóór de nederlaag. Dan zyn er nieuwe men’s in de plaats, en ze meende dan met ’n paarduizend pond gegoten yzer, in den vorm van ’n pop die ze neerzetten op de een of de andere markt, de schuld der oude men’s te betalen. Of liever, ze meenen dit niet eens. De bedoeling is alleen zich uittegeven voor beter dan de vorigen. De onoprechtheid van zoo’n nahulde blykt onder anderen hieruit, dat ze, yzer gevende voor eerloos onthouden goud, ter-zelfder-tyd steenen werpen op hen die later weer aanspraak zullen hebben op onnoodig yzer.

— Maar hoe doe je dan om niet te bezwyken?

— Dit is moeielyk genoeg, Kami die gekomen zyt van verre. Zeer enkelen voeren stryd tot het uiterste — dat zyn de verkeerd geborenen — maar de meesten loopen over, en maken gemeene zaak met men, schoon niemand dit onder vier oogen erkent. Integendeel, ieder spreekt over men, alof-i daartoe niet behoorde.

— Hoe kan je dan weten wie ’r toe hoort, en wie niet?

— Dit ziet ge veelal aan den buik…die ’r niet is, o Kami wiens gemoed lust heeft in onderzoek. Wie ’n buik heeft, dik, rond, formosus — dat is: vol van vorm, o Kami! — vooral onopengesneden als ’n bundel preeken, kan verondersteld worden tot men te behooren. En wie geen buik heeft, is verkeerd geboren. Maar ’t gaat niet altyd door, o Kami die wysheid vergadert als ’n regenbak het water, ’t gaat niet altyd door. ’t Is daarmee als met fatsoen…

[ 101 ]Fatsoen? Wat is dat?

— Dat is iets als de lynen die den inhoud beteekenen, en daarvoor worden in-plaats gegeven, omdat ’n lyn goedkooper is dan inhoud. Fatsoen is ’t stroo dat men in papier wikkelt, en waarop men schryft »heele mans met klink” om ’n kouzenwinkel te kunnen opzetten met klein kapitaal. Fatsoen is ’n speelfiesje dat waarde voorstelt, maar nooit wordt ingewisseld. Fatsoen is gekristofleerde deugd…

— Ah, deugd! Neem nog ’n kop thee, jy die verdiende opengesneden te zyn…drink, verheug je, strek de beenen uit, en zeg me wat deugd is?

— Ik wil ’t u gaarne zeggen, Kami die wysheid opslurpt als aftreksel der bladeren van den struik des levens, maar eilieve…’t is gevaarlyk! Beloof ge my, Kami, niet te zullen òververtellen wat ik u zeggen zal over deugd? Dat ge ’t zeggen zult, noch aan den koning, noch aan den minister, noch aan den eigenaar van uw hotel, noch aan ’t meisje dat ge zoo-even liet roepen, noch aan den man die uw laarzen schoonmaakt?

— We dragen geen laarzen. Zeg vry op, jy die geen buik hebt, wees onbeschroomd! Al droegen we laarzen, toch zouden we ’t niemand zeggen. Wat is deugd?

Kami, ik weet niet wat deugd is.

— Dat dacht ik wel, toen ik vernam dat je niet eens instaat was horologien te maken met ontuchtighedens. Maar als je ’t dan niet weet, waarom was je dan zoo bevreesd dat we zouden overzeggen wat jyzelf ons niet zeggen kunt?

— Dit is ’t juist, o deugdzoekende Kami die ontuchtighedens liefhebt…op horologien, dit is ’t juist! Men weet precies wat deugd is, men mishandelt den verkeerd geborene die ’t niet weet

— Maar zeg me dan, o jy wiens ziel onrecht geboren is, zeg me dan wat men voor deugd houdt?

— Dit is iets anders, Kami van zedelyke waarde en Japansch koper, maar die vertelling is lang, omdat men zoo vaak verandert, en de deugd van men met-een. Er zyn veel deugden [ 102 ]van men verloren gegaan — de meeste deugd werd niet opgeschreven, Kami — doch over wat er bewaard bleef, wil ik gaarne alles zeggen wat ik weet.

In den beginne was deugd…niemendal. Men was deugdzaam, zoolang er niemand sprak over deugd. Deugd is de eigenschap van deugen, o taalkundige Kami. In den beginne nu, deugde alles. De koe at gras, zonder dat iemand het beest zei hoe ’t moest doen om dat te verwerken tot melk en boter. Men handelde goed, men deugde…tot ’r menschen kwamen die handleidingen gaven hoe ’n koe gras moet eten, en hoe men doen moest om te deugen. Die handleidingen voor de koeien deden geen kwaad. De stomme dieren lazen ze niet. Dit is ’n groote deugd in koeien, o Kami. Maar men las wel de handleiding om te deugen. Dit was men’s eerste ondeugd, o Kami die wetenschap opslikt als morgendrank. Want de natuur van den mensch was goed…

— Zeg eens, onwelgeschapen vreemdeling, is ’t waar, dat je mensch schryft zonder C. H.? Dat verweet je de knecht by ’t aandienen.

― Helaas, ja, o Kami wien niets ontgaat. Ik laat nu-en-dan die C. H. liggen, als ’n wintermantel in zomertyd. ’k Begryp evenwel dat zoo’n knecht dien opneemt, en daarmee heel mooi is. [4]

— De eerste natuur dan van den mensch was goed, o Kami die taalkunde samensmelt met wysbegeerte, maar men kwam vertellen wat goed was, en van dit oogenblik af had men zooveel deugden als men koppen had, dat is: legio, zooals ik reeds zeide, o Kami die bedreven zyt in onbegrypelykheden. De moeder had haar kindje lief. Men zei: »hoort, moeders, ge moet uw kinderen beminnen.” Als van toen af ’n moeder heel lief was voor haar kindje, dacht dit al heel gauw: »je moet wel, men heeft ’t je gelast.” ’t Lag in de natuur dàt er hartelykheid werd [ 103 ]geboren uit den omgang tusschen de geslachten. Dit was ook ’t geval by de ganzen die samen hun jongen bewaken. Maar by de ganzen is ’t zoo gebleven, omdat er niemand was die ’t voorschreef. Kortom, o Kami die beminnelyk zyt als ’n echtgenoot der broeiende ganshèn…zyt gy gehuwd?

— Neen, man van tuchtelooze wordingsmanier.

— ’t Doet ’r niet toe, gy dan die beminnelyk wezen zoudt met de gegevens van die gans…de deugd verdween na ’t spreken òver de deugd, zoo als de stilte verdwynt door geschreeuw òver de stilte.

Men maakte deugden, die in de plaats kwamen van deugd. En die gemaakte deugden veranderden met de saizoenen, ja by de week. Wat heden deugd was, werd morgen ondeugd, en omgekeerd. Wie vandaag de deugd omhing van verleden jaar, zou uit de mode wezen, en worden aangezien voor verkeerd geboren. Wie zich kleedt in de deugd van de toekomst, wordt uitgefloten als Wagner’s muziek te Parys. De hoofdzaak is, dat men zich omhangt met de deugden van den dag. Wie dit goed in acht neemt, is modern, deugend, deugdzaam.

Voor jaren, byv. o Kami die zyden stoffen ten-geschenke geeft, voor jaren droeg men geloof in Jupiter, Venus, Vesta, en zulke dingen…zomerstofjes die door dichters geweven werden in de open lucht. Er waren hier-en-daar schoone teekeningen in die weefsels, maar de kleur verschoot in de kou.

Daarop volgde ’n tyd lang een warboel van allerlei andere godsdiensten…

— Ik vroeg je naar deugd, o man die de zaken verwart…ik vroeg naar deugd, en je spreekt van godsdienst

— Ge hebt gelyk, Kami die prins zyt in juistheid van onderscheiding. ’t Was eenmaal hier-en-daar deugd, z’n medemenschen op te eten. Men was daar tégen, en bepaalde dat verbranden beter was…om de vroolykheid. Want vuur geeft licht, o Kami die natuurkunde inzuigt als ’n spons, en licht geeft opgewektheid. Men verbrandde al wat andere deugden had dan menzelf. Op ’t [ 104 ]laatst verveelde dat voortdurend illumineeren — ge kunt dit weten, o Kami die rondgevoerd zyt tusschen de reien gasvlammen voor de tent in ’t bosch ― ’t voortdurend illumineeren verveelde, men sloeg de menschen ’t hoofd af, dat voor velen ’n klein verlies is. Nog later bedacht men andere middelen om te dwingen tot men’s deugden. Men smoorde de patienten. Dat is men’s goedkoopste en de thans gebruikelyke manier.

— Welke andere deugden meer zyn thans in de mode, o man die òndeugend zyt ter-wereld gekomen?

— Ge hebt bemerkt, vorschende Kami die ’t onderste begeert uit de kan van m’n gemoed, dat ik huiverig was u te spreken over dit onderwerp. ’t Heeft me niet mogen gelukken uw scherpzinnigheid te ontwyken, daar ze doordringt tot de diepte myner ziel, als ’n belastinggaêrder tot den bodem der geldla. Doch nu, o Kami, voor ik my uitlaat over de deugden van den dag, eisch ik van u ’n plechtigen eed. Zweer me by…

― Goed, goed, we zweren. Ik zweer, en Kami zweert, en ook wordt er gezworen door Kami die daar in den hoek zit.

— Gylieden zweert my niet te verraden?

— Dat zweren we, man die lankdradig zyt door verkeerde geboorte.

— Hoort my; Kami, gy die aan ’t hoofd staat der boodschappers van verre: en gy Kami die in ’t midden staat, en gy Kani die daar staat aan den staart des gezantschaps, er zyn thans twee deugden. Hare namen zyn kuischheid en eerlykheid. En die twee zyn één, o Kami. En de naam van die eene deugd — die twee is — de naam van die deugd…

― Ga voort, man van onmogelyke daarstelling!

— De naam van die eene deugd, o Kami…hebt ge ’n paar duizend thails voor my te-leen?

— Onmogelyk! We hebben juist onzen laatsten thail uitgegeven.

— Dan durf ik u den naam van die ééne deugd niet zeggen, o Kami die meenen zoudt dat ik u uitschold voor òndeugend, omdat ge uw laatsten thail uitgaaft.

[ 105 ]— We zullen ’t ons niet aantrekken. Wy Japanners behelpen ons met Japansche deugd. Zeg op, man wiens ziel krom is…


— De naam van die deugd, o Kami


Juist kwam de knecht binnen, die de courant bracht.


— Zou je ons de courant willen voorlezen en verklaren, jy vreemdeling in ’t land van je geboorte?

— Met genoegen, deugdzame Kami.

― Waarom noem je my nu deugdzaam?

Kami, ik zag dat de knecht die u de krant bracht, terzelfder-tyd u ’n brief overreikte. Dien brief hebt gy geopend, en ik bemerkte den weerschyn der deugd op uw gelaat, toen ge daarin een wissel ontdekte…

— TèT, zei de Kami die tolk was.

— Zooals ge verkiest, Kami. Té, é, té, tèt, als dit aangenamer klinkt in uw ooren die ge ongeschonden meebracht van zóóver! Ik zag, o Kami, hoe gy u verheugdèT en verblyddèT toen gy bemerktèT dat die brief den wissel bevattéde, dien gy verwachttèT.


De tolk was opgetogen over m’n getèt.


— Ja, Kami, ik zag den gloed der eerlykheid op uw gelaat, en verheugde my over den welstand uwer ziel. Daarom noemde ik u deugdzaam.

— En de kuisheid?

— Die zal niet achterblyven, o Kami. Met uwen wissel…hoe groot is hy?

— Dertien-duizend thails.

― Met uwen wissel kunt ge alle afwykingen van onthouding bedekken, die men u zou aanrekenen als onkuisheden, indien gy dezelve niet bedekte.

— TèT, zei de tolk.

― Als gy die niet bedektèt met uwen wissel. Meent ge, o Kami die uw deugden ontvangt in wissels, over de post, dat het Ne[ 106 ]derlandsche gouvernement, steeds uitblinkende in allerlei deugden van den dag, uw leverancier zou geweest zyn in ontuchtighedens, indien gy ondeugdzaam genoeg waart geweest, die niet te betalen in Japansch koper en verlakte prezenteertrommeltjes? Neen, Kami! Wat gemeen zou gevonden zyn in ’n armen drommel, werd in Nederlandsche oogen, edel, groot en kuisch, zoodra ’t uitging van ’n bestuur, zoo ryk in verlakte deugd als ’t Japansche. En meer nog, Kami…mag ik u verzoeken ’t kamermeisje te laten roepen? En den knecht ook? Maar één voor één.


De knecht kwam eerst, omdat het kamermeisje les nam in ’t Japansch.


— Zeg me, o knecht, zyt gy deugdzaam.

— Ja, m’nheer, heel deugdzaam.

— Dat zou ’k hem niet aangezien hebben, riepen al de Kami’s. Hy ziet er niet uit als iemand die behoorlyke wissels in z’n portefeuille heeft.

— Een oogenblik, o belangwekkende vreemdelingen die te hoog staat om ’t kleine te verachten. Er is groote deugd, en kleine deugd. Ik gis dat we hier ’n voorbeeld hebben van kleine deugd. Zeg my, o knecht die in deugden gezegend zyt boven veel knechten en heeren, zyt gy eerlyk?

— Ja m’nheer, want dat duurt het langst. ’k Heb hier zes gulden in de week, en vollen kost.

— Ziedaar de eerlykheid in eenvoudigsten vorm, o Kami. Zoo eenvoudig als ’t lampekapje, dat ge op uw hoofd hebt gezet in plaats van ’n hoed. De man berekent…zeg eens, knecht, als ge niet eerlyk waart, hoeveel hadt ge kunnen stelen op-éénmaal?

— Eens wel duizend gulden, m’nheer! Maar dan was ik weggejaagd.

— Juist. Let nu goed op, Kami. Deze man verdient zes gulden in de week, en »den kost.” Stellen we dit op vyfhonderd ’s jaars. De gemiddelde knechts-carrière zal wel dertig jaar zyn. De belooning der eerlykheid van dezen man komt derhalve neer [ 107 ]op vyftienduizend gulden. ’t Is dus geheel naar de mode van den dag, om deze belooning voortetrekken boven ’t weinige dat z’n òneerlykheid hem zou opbrengen, gezwegen nog van de onaangenaamheden die ze hem berokkenen zou. Gyzelf hebt gehoord, Kami, hoe hy in de taal der volkswysheid de eerlykheid prees als »langer durende.”

— Dit is zoo, vreemdeling die niet ontbloot zyt van eenige scherpzinnigheid. Maar nu de andere helft van die eene deugd, die twee is?

— Daarvoor heb ik ’t meisje noodig…

— Om de keizersnee?

— Neen, Kami, om de kuisheid.


De knecht vertrok, en ’t meisje kwam. Ze zag rood van al ’t Japansch dat ze zoo-even scheen geleerd te hebben.


— M’nheer, wil u aan die gele heeren vragen, of ’t waar is dat hun knecht in zyn land ’n beklanten winkel heeft? En of ik ’r op rekenen kan dat-i behoorlyk voor me zal zorgen? Want ik ben niet zoo mal als Grietje, die loopt te bedelen met ’r kind zonder vader…gut né! Eerst moet ik weten…want, ziet u, op me fatsoen ben ik gesteld. En om nou ’n goeie dienst te verliezen, voor ’k zeker ben da’k niet zal rondloopen als Grietje, die nergens te-recht kan omdat ze geen eerlyk meissie is…

— Genoeg, o dienstmaagd die ’n eerlyk meissie zyt, ge kunt gaan. Neen, dit nog: hoe staat het met uw japansche les?

— Och, dat zou wel schikken, m’nheer…als ik maar zeker ben dat-i in zyn land ’n beklanten winkel heeft, en dat ik niet als Grietje

— En uw hollandsche lessen?

― Hyzelf heeft maar zes gulden in de week, m’nheer, en den kost. U begrypt dus dat ’k later niet graag als Grietje

— ’t Is wel, ge kunt terugkeeren tot uwe lessen, o deugdzame dienstmaagd! Hebt ge begrepen, Kami, hoe deze kamerstoffende [ 108 ]vrouwspersoon vervuld is van de deugden des daags, als ’n hollandsche Regeering?

— Zeer wel, o buikelooze onderzoeker die waarheid perst uit maagden en dienstknapen. Maar mag je deze twee exemplaren beschouwen als toonbeelden van ’t geheel?

— Ik geloof ja, Kami. Ge hebt gehoord hoe ’n volksspreekwoord de eerlykheid meet by de el, zooals gylieden de stukken zyde die ge my niet ten-geschenke gaaft, en hoe de deugdlievende maagd haar Japansche studien afhankelyk maakte van de gegoedheid des onderwyzers. Zóó, Kami, is ’t overal. In de hoogere klasse der maatschappy is men niet gewoon de dingen zoo by den rechten naam te noemen, doch in den grond der zaak komt alles neer op…geld!

Wanneer ik, die niet deugdzaam ben, iemand vond die zwakker was dan ik, en ’k zou zoo-iemand dwingen voor my te arbeiden zonder loon, om zelf in luiheid te leven van de vruchten zyner handen, zou dit worden gehouden voor oneerlyk, tot op ’t oogenblik dat ik spoorwegen kon aanleggen van ’t gestolene. Dit kunt gy weten, o Kami, die sterkte en geduld hadt om zittingen bytewonen van de Kamers die ’t Nederlandsche volk niet vertegenwoordigen.

Als ik iemand sloeg en geeselde, of opsloot en deed omkomen van honger, zou dat worden beschouwd als ondeugdzaam, wyl men my vragen zou naar ’t batig saldo, dat ik niet zou kunnen toonen. Maar in den Haag hebt gy gezien, hoe de eerlykste mannen uit zeventig dorpen heel tevreden zyn over de deugd eener Regeering die ’tzelfde doet zonder de minste schaamte. Hebt ge in de Kamers iemand zien blozen, o Kami om ’t verdeelen van ’t batig slot?

— Neen, ’k moet erkennen dat die heeren ’n rustig geweten schenen te bezitten. Er waren ’r by, die buiken hadden…o, zwellende van deugd!

— En die ze nooit opensnyden, Kami, dat jammer genoeg is. En ’t ander gedeelte van de deugden des daags die met ’r tweën [ 109 ]één zyn, ook dat Kami, is overal ’tzelfde. Ziehier de krant:

Getrouwd: M’nheer Jansen
met
Juffrouw Pieterse.

Juffrouw Pieterse is nu mevrouw Jansen. Dit wil zeggen: m’nheer Jansen heeft aan juffrouw Pieterse beloofd dat-i ’r niet zou laten rondloopen als Grietje. Dat heeft-i beloofd onder getuigen, op ’t stadhuis. En z’n naam heeft-i in ’n boek geschreven, waarin men later precies vinden kan wie de vader is van juffrouw Pieterse’s kinderen, om uittemaken wie ’t schoolgeld moet betalen, en de rekening van ’t vaccineeren.

Wanneer nu juffrouw P. was gaan samenwonen met m’nheer J., vóór of zonder die belofte in dat boek op ’t stadhuis, zou ze beschuldigd zyn van onkuisheid. Haar kindertjes had men dan onecht genoemd, of: natuurlyk

— En hoe heeten die kinderen nu?

— Onnatuurlyk en echt, o Kami wiens geest onverzadelyk is als de roofzucht van ’n christenstaat. Nu zyn die kinderen echt uit overmaat van onnatuurlykheid. Maar de hoofdzaak komt neer op geld. Toen de heer Jansen op de knieën viel, om op gepaste wyze aan juffrouw Pieterse te vertellen dat-i ’r wou verheffen tot de moeder zyner aanstaande kinderen, hing haar kuisheid af van de vraag of-i in staat was haar te bewaren voor ’t rondloopen als Grietje.

De heer Jansen schynt ’n welbeklanten winkel gehad te hebben. Als juffrouw P., zonder dien winkel, geantwoord had: met pleizier! of: je bent wel vriendelyk! of zelfs: ik zal ’r me op beslapen…dan ware juffr. P. heel onkuisch geweest. Nu is ze deugdzaam, en zelfs grootsch op ’r deugd, want, ge ziet het, ze vertelt aan de heele wereld dat ze voortaan samenwoont met m’nheer Jansen.

— Wie heeft die deugd uitgevonden, of is daarover verschil van gevoelen, zooals over de boekdrukkunst.

[ 110 ]— Noch die deugd, noch die kunst is uitgevonden. De omstandigheden noopten tot de toepassing van iets dat bestond, o Kami. De behoefte aan kennis noopte tot sneller verspreiding van denkbeelden, en men koos daartoe de lang bekende manier van ’t drukken, die vroeger alleen dáárom niet werd aangewend, wyl de mindere behoefte de kosten niet zou vergoed hebben.

En de kuisheid, o Kami die verkeerd deedt my afteleiden van m’n onderwerp, de kuisheid bestaat niet. ’t Is de toepassing van een der vele manieren waarop men zuinigheid verheft tot ’n principe, en deugd maakt uit de duurte der voedingsmiddelen.

In den beginne, o Kami, waren alle kinderen onecht, en ’t kwam niemand in den zin, ’n meisje te verachten omdat ze moeder was. ’t Zou geweest zyn, alsof men boos werd op ’n bloem, wyl ze zich verstout had overtegaan van knop in bloem. Dit bleef zoo, tot ’r schraalte kwam aan voeding.

Men beduidde de jonge meisjes dat zy te zorgen hadden voor ’t onderhoud van hare kinderen.

Zy namen daaruit aanleiding, vooraf te informeeren of de kandidaat-vader ’n beklante winkel had?

Velen zeiden ja, en soms wàs ’t ook zoo. Maar er waren er, die in weerwil hiervan, toch geen zorg droegen voor hun kinderen. Ze hielden zich als wisten ze van niets, wanneer deze of gene jonge moeder hen uitnoodigde om de zorgen voor ’t gezin met haar te deelen.

Om deze ontkenning voortekomen, stelde men vast dat ’r huwelyken zouden gesloten worden, en dat ieder die vader worden wou, dit eerst moest verklaren. Hierin, o Kami, ligt wel iets goeds. Maar niet goed is ’t, dat men ’t deed voorkomen alsof ’n meisje dat iemand geloofde op z’n woord, zònder die openlyke verklaring, minder braaf was dan ’n ander. Hoogstens is ze schuldig aan onvoorzichtigheid, omdat ze vergat dat de harten der menschen boos zyn, ’t geen toch ieder weten kan.

Ik zeide u, in den beginne was dit anders, o Kami. De uitvinding van ’t woord kuisheid…

[ 111 ]— Ge zeidet, die eene helft van de algemeene deugd — die twee is — was niet uitgevonden?

En dit zeg ik nog, o Kami die overvloeit van halve oplettendheid. De zaak is niet uitgevonden, kòn niet uitgevonden worden, wyl ze niet bestaat. Maar ’t woord om dat niet bestaande aanteduiden, kwam in toepassing toen men ’n schrikbeeld noodig had om te waarschuwen tegen de inkrimping van de portien voedsel, ten-gevolge der verhooging van ’t deeltal aanzitters. De onnoozele meisjes zelf die nu verschrikken om den klank van dat woord, weten niet dat eenmaal haar onvoorzichtigheid niet werd geteld als zonde. Maar by ons is dit lang geleden, Kami. Elders was ’t nog zeer onlangs niet de minste schande natuurlyk te wezen. [5] Ziehier ’n boekje dat zeer belangryk is [6] en waaruit men zien kan dat nog voor zestig jaren in Noord-Amerika de kuisheid, in beschaafd-hongerlydenden zin, niet bekend was. »Geen onvoorzichtigheid — aldus spreekt ’n Amerikaansch Hoofd — kan ’n vrouw uit haar ouders huis verbannen; ’t maakt geen verschil hoeveel kinderen zy te huis brengt; zy is altyd welkom; de ketel is altyd over ’t vuur, om hen te voeden.” Ziet ge wel, o Kami, de heele kuisheid zit in dien ketel. Neem dien ketel weg, en terstond zult ge zien hoe de ouders ’n woord maken, dat ’n vloek beduidt tegen ’t meisje dat ’n kindje thuis-brengt, zonder opgeschreven vader.

— Denken die roodhuiden nog zoo?

— Ik gis neen, Kami van gele gelaatskleur. Ik denk dat de blanke Amerikanen hun de ketels hebben afgenomen, en daarvoor wat uitgevonden woorden óver deugd in de plaats gegeven. Als nu een meisjen ’n kindje krygt, dat schuldig is aan verregaande [ 112 ]natuurlykheid, zal ze dit zeker doodmaken, zooals gebruikelyk is in beschaafde landen. Ziehier, o Kami die begeerig waart beschaving te putten uit de krant: »uit de prinsengracht is heden morgen opgehaald het lykje van ’n pas geboren kind.” Dit, of zooiets, leest men minstens alle weken, en wanneer men bedenkt hoeveel pasgeboren kinderen niet worden gevonden, die toch even onlief behandeld werden als dat wicht in de vuile prinsengracht, dan, o Kami, betreurt men de uitgevonden woorden óver deugd, en benydt den Amerikanen hun ketels die, steeds over ’t vuur hangende, den mensch toelieten mensch te zyn in-stee van deugdzaam. [7]

[ 113 ]— Maar wat is de belooning van die deugdzaamheid, vroeg Kami.

— Geene, Kami, en ook weer om en door geld. Ouders, wetgevers en vorsten begrypen zeer goed dat het beloonen der deugd even duur zou uitkomen, als ’t dragen der gevolgen van het tegendeel. Daarom heeft men iets uitgevonden — ’n woord alweer, Kami — doch zeg eens, hebt ge m’n Ideen gelezen?

— Wel neen, we hebben aan de hoogleeraren te Jedo moeten belooven ons daarvan te onthouden.

— Dan kunt ge niet weten wat ik gezegd heb in nummer 88: woorden regeeren de wereld, Kami. Zoo’n »woord” nu heeft men by-gebrek aan ’n ketel over ’t vuur — ook uitgevonden om deugd te beloonen. Als uw kamermeisje vol kuisheid blyft, als de knecht van uw hotel blyft overvloeien van eerlykheid,

[ 114 ]laat men de stumperts. zoodra ze niet meer kunnen arbeiden, rondloopen, precies als Grietje die geen deugdzaamheid bezat, of als iemand die dom genoeg was om duizend gulden in-eens — onder drukkende servituten! — voortetrekken boven dertig jaren rustigen »kost.” Maar ’t verschil begint na den dood. Dan, zegt men, komen die verkeerde rekenaars en Grietje beneden, en de anderen boven. Of ’t waar is, weet ik niet. En zy die over de plaatsen beschikken, weten ’t eigenlyk ook niet. Meer nog, zyzelf gelooven er niet aan.

— Hoe kan je weten dat ze ’r niet aan gelooven?

Kami, daar zat ’n man in den schouwburg, en trachtte ’t schouwspel te zien. Maar dit was hem onmogelyk, omdat er zooveel menschen daar waren, die vóór hem zaten en boven hem uitstaken. Hy wilde gaarne ruimte maken vóór zich, om beter te kunnen zien, en tevens om niet te worden afgedrongen van z’n plaats, die wel goed wezen zou als ’t maar wat minder vol ware geweest om hem heen.

Wat zou hy doen, Kami? Hy bedacht ’n woord, dat beteekende: »na dit schouwspel wordt er ’n veel mooier stuk vertoond. Wie nu hier z’n plaats bewaart, zal dat mooier stuk niet zien, maar wie terstond opstaat en heengaat, zal ’t stuk wel zien.”

Velen geloofden hem, en gaven hun plaats op…

— En hyzelf?

Kami, met handen en voeten klemde de man zich vast aan z’n plaats. Hy vreesde te worden mee-weg gedrongen door de menigte die hem geloofde, en die wegliep van ’t stuk dat vertoond werd, om recht van toegang te verkrygen tot de vertooning die komen zou. Me dunkt, hieruit blykt dat die man niet geloofde aan z’n eigen woord.

En daarom, o Kami die vergelykingen weet overtegieten in nuchterheid van tale, daarom geloof ik niet aan ’t woord dergenen, die de deugdzaamhedens welke zy verkondigen, betalen met ’n munt die niets kost. En hieruit ziet ge ook op-nieuw, hoe de godsdienst die allerlei deugden voorschryft, eigenlyk niets an[ 115 ]ders is dan ’n aanwyzing op ’n onbekenden kassier, dien niemand ter verantwoording kan roepen. Ook dat woord godsdienst is ’n uitvinding der zuinigheid, o Kami die reeds zult opgemerkt hebben hoe ’n christen-bedelaar met z’n »God zal ’t je duizendmaal loonen!” 99900% winst biedt, op den cent dien hy u vraagt.

— Zyn er velen in dit land, die zoo denken?

— Ik zeide u reeds, o Kami, dat ik verkeerd geboren ben, en dus ’n uitzondering maak. Maar deze verkeerdheid openbaart zich in ’t zeggen, meer dan in ’t denken. Zoodra de mode der deugden die geld opbrengen en weinig kosten, begint te veranderen, zullen zeer velen beweren dat ze precies van m’n idee waren. Doch thans zwygen zy, alsof ze den man geloofden, die zich vastklemt aan z’n plaats.

— En staan op?

— Geenszins, o Kami! Ook zy klemmen zich vast, en vinden ’t niet onaangenaam dat er ’n Woord werd gesproken, dat hun wat ruimte zal verschaffen. Daarom juichen zy de verkondigde boodschap toe, al weten zy even goed als ik dat ze valsch is.

― En de arme geloovers die opstonden, en weggingen om later terug te komen?

— Waarschynlyk vinden ze ’n gesloten deur, o diep-onderzoekende Kami. Of beter, ik gis dat ze niet in de gelegenheid zullen wezen terug te komen in ’t geheel.

— En vinden je wetgevers ’t goed, dat men alzoo de lichtgeloovigen bedriegt met onware woorden.

— Zekerlyk, Kami. Zelfs laten ze ’t volk belasting opbrengen om de menschen in ’t leven te houden, die zulke woorden spreken. Ziehier in de krant ’n verslag der zitting…

— Om ’s hemelswil, vreemdeling van ongepaste begrippen, bedenk dat we die zitting bywoonden…

— ’t Is waar, zeer geduldige Kami…non bis in idem! Wilt ge dus heden liever niet hooren wat er in de krant staat.

— Een andermaal! Nu gaan we de een-of-andere zeldzaamheid bezoeken…’n diamantslypery, of ’n vondelingshuis.

[ 116 ]— Ik heb u reeds gezegd, Kami, dat men hier de pasgeboren kinderen in ’t water gooit. Van uw scherpzinnigheid had ik verwacht dat ge, nu eenmaal in zoo’n deugdzaam land zijnde, niet gelooven zoudt aan vondelingsgestichten die de zeden bederven.

— Wat noem je zeden?

— Zeden zyn monsterbiljetten waarop men de deugden van den dag schildert, de modeplaatjes van ’t hart.

— Wie maken die?

— Dit is ’n geheim, Kami. Maar volgen moet men ze, op-straffe van doortegaan voor tuchteloos, en verkeerd geboren. Hebt ge wel eens iemand gezien die ’n bochel had?

— Heel dikwyls, vooral hier-te-land.

— Welnu, ’n bekwame kleermaker weet zoo’n bochel nagenoeg onzichtbaar te maken met watten en balein. Wie nu ’n bochel heeft in z’n ziel…

— Op z’n ziel, zei de tolk.

— Op z’n ziel, Kami die nauwkeurigheid beoefent in voorzetsels. Wie nu zoo’n gebochelde ziel heeft, abonneert zich op ’t een-of-ander zedenreglement, dat tevens de adressen opgeeft waar de watten en ’t balein te-koop zyn. Er is in dien handel veel konkurrentie.

— Welke watten zyn de beste?

— Dit hangt af van ’t Geloof, Kami.

— Wat is dat?

— Geloof is de vrywillige cellulaire gevangenis van ’t verstand.

Bedoel je hiermee dat de menschen die gelooven, geen verstand hebben.

— Wel neen…dan viel er niets optesluiten. Integendeel, hun verstand komt heel goed voor den dag zoodra er belang in ’t spel is. ’t Is hiermee aldus, Kami. Wanneer ge ’n knecht uitzendt naar den winkel van ’n geldhandelaar, met de boodschap: »kompliment van Kami, en Kami laat vragen om fondsen” dan zal die wisselaar uw knecht terugzenden met ’n verzoek om bewys dat hy werkelyk door U is gezonden. Dit nu is ’n blyk dat [ 117 ]zoo’n geldman inderdaad verstand hééft. Maar zoodra iemand hem komt vertellen dat-i gezonden is door God om z’n ziel te repareeren, dan sluit-i dat verstand op, en betaalt heel gewillig watten en maakloon, zonder te vragen of de boodschapper behoorlyk gekwalificeerd is.

En nu, Kami, neem ik afscheid…ik ga Ideen schryven. Komt ge te Amsterdam?

— Ach…ja!

— Daar hoop ik u weertezien in Artis…in ’t Park…of by deze of geene andere tentoonstelling van nederlandsche beschaving. [8] Dag, Kami, bewaar uw buik.

— Dag, man van verkeerde geboorte, tracht er een te krygen.

— ’t Is niet de moeite waard, Kami.



  1. (Noot van 1865.) Als ’t niet sedert eenigen tyd gemeenplaats ware geworden dezen man laag te stellen, zou ik van Alphen niet noemen zonder ’t zoo eerlyk verdiend praedikaat: vervelend. Ik bemerk evenwel dat men ’t eindelyk inziet, en zou me dus de moeite kunnen sparen daarop te wyzen, schoon ’n beetje revanche op den rymelaar die — met God, kerk en verdere nauwten — den kindertyd van zoo velen tot ’n hel maakte, niet erg te veroordeelen zou wezen. Maar nu verneem ik dat de verzenmaker Beets — die, godbeter’t, voor ’n dichter doorgaat! — de party van dien kinderdichter op zich neemt, en daarom dit nootje.
    Kinderpoëzie — d.i. poëzie voor kinderen — bestaat niet, m’nheer de kleinzoon van den redenaar van der Palm! Wie dit meent, heeft noch van poëzie, noch van kinderen verstand, en zekerlyk verkeert gy in dit geval. Ik mag hiertoe besluiten uit uw wel-vervuld dominees-ambacht en uw verzenmakery, die — neem ’t me al of niet kwalyk — al heel ellendig is. Ik heb uw Waterloo-vers gelezen, en verneem dat de krant-ombrengers u ’n proçes zullen aandoen wegens plagiaat. Och waarom die arme drommels zoo meedoogenloos te berooven van hun letterkundig eigendom!
  2. (Noot van 1865.) Horlogien met ontuchtighedenS. Dit kwam dikwyls voor op den jaarlykschen „eisch” van Japan. ’t Waren horlogies met dubbele kast, waarvan de onderste ’n obsceen miniatuurtje bedekte. De vrome Hollanders leverden dat, in myn tyd nog, heel liberaal. Zoo zyn ze!
  3. (Noot van 1865.) Jaarlyks werd er te Batavia ten-behoeve van de Japansche Regeering ’n uitvoerig verslag opgemaakt van ’t voornaamste dat er op politiek terrein in Europa en Amerika was voorgevallen. Vóór de openstelling der Japansche havens, was Holland niet de vriend of bondgenoot, zooals men voorgaf, maar de makelaar, de kommissionair, de zeer gehoorzame dienaar en spion van Japan. De Japanners kozen daartoe de natie van welke zy ’t minst te vreezen hadden, en die hun ’t onderdanigst was voor ’n beetje koper, zyde en verlakt.
  4. (Noot van 1875.) In vorige uitgaven van dit stukje had ik den ballast der ch’s e.d. over-boord geworpen. Zie over de oorzaak der latere verandering Voorbericht by de vyfde en latere uitgaven der Ideën.
  5. (Noot van 1865.) Ik ben in landen geweest waar kindermoord uit schaamte, onbekend was. En ik heb die opgedrongen schaamte, en de daaruit voortvloeiende moorden, zien invoeren en toenemen met het christendom.
  6. (Noot van 1865.) Levensgeschiedenis van Makatai-Meshekia-Kiak of Zwarte Havik, uit officieele bronnen vertaald door R. Postumus. Leeuwarden, by D. Meindersma Wz. 1847.
  7. (Noot van 1865.) Ik ben gewoon, verkeerd begrepen te worden. Ik beweer niet dat toegeven in lust, als zoodanig, loffelyk is. Ik weet dat men my deze meening aanwryft, en ’t is zeer zonderling dit verwyt te hooren doen aan den man die alle levensgenot opgaf voor z’n plicht, door lieden wier geheel leven één streven was naar voordeel. Doch dit daargelaten, en nu alleen doelende op ’t bepaalde onderwerp in den tekst, er heeft begripsverwarring plaats. Een meisje dat moeder wordt, is schuldig aan onvoorzichtigheid in gelyke mate als de koopman die krediet geeft zonder voldoenden wettelyken waarborg. Geeft hy dat vertrouwen aan ieder, aan den eersten den besten, dan is hy zeer insolide. Schenkt hy ’t naar z’n beste weten aan wien hy ’t waardig keurt, dan is hy verantwoord voor zichzelf, doch niet altyd voor de aandeelhouders in z’n zaken. Deze zyn — de vergelyking overbrengende op ’n meisje — hare ouders, betrekkingen, en dat gedeelte van haar omgeving, dat mèt haar de steenen opvangt, die de maatschappy werpt op den tegenspoed. Èn de koopman, èn ’t meisje dragen — noodzakelyker-wyze! — de gevolgen van hun verkeerd geplaatst vertrouwen. Maar er is ’n wyde kloof tusschen ondeugd en bedrogen geloof. Het domme vooroordeel der wereld maakt tot schande, wat zeer dikwyls eer zou blyken, als men wist hoeveel zielenadel vaak leidde tot het trotseeren van de maatschappy. En, omgekeerd, veelal is de zoogenaamde deugd niets dan dorheid van hart. In zeer veel gevallen heeft, by de vrouw, de zinnelijkheid weinig of geen deel in het toegeven. Later verandert dit, ik weet het wel, doch in den aanvang is meestal verkeerd geleidde offerzucht de oorzaak van wat de wereld zoo wreed veroordeelt als misdryf. Er worden zelden meisjes verleid. Wat men daarvan leest in de boeken, is valsch, als de meeste boeken-moraal. Ze geven zich!
    Wie te braaf is om de eenvoudige schoonheid van de amerikaansche moraal te begrypen, koope zich ’t hoogst belangryk werkje van D. Coronel, over de fabrieken in ’t Gooi. Daar zal men voorbeelden vinden van zeer on-amerikaansche, echt-beschaafd-maatschappelyke zedelykheid!
    Die christelyke fabriekarbeiders trouwen daar zeer jong en allerzedelykst. Waarschynlyk laten ze hun huwelyk inzegenen volgens ’n muurlingsch formulier (Ideen, 279) en dan? Dan kontribueeren zy aan ’n begrafenisfonds, liever nog aan meer dan een, en laten — of doen? de kinderen sterven, om ’n bron van inkomst te maken uit den dood van hun met dàt doel in ’t leven geroepen kroost!
    Niet dan huiverend durft men dit gelooven, niet waar? Maar het werk van Dr. Coronel draagt alle blyken van konscientieus onderzoek, en we moeten z’n bevinding wel als wáár aannemen, wanneer we ’t oog slaan op de manier waarop ook elders veel ouders hun kinderen behandelen. Liefderykheid is uitzondering. Byna overal schynt het bezit van kinderen een lastpost op de levensbegrooting van geluk. Ik heb vaders — uit den beschaafden stand, ditmaal — zich in tegenwoordigheid hunner dochters hooren beklagen dat het zoo moeielyk was met fatsoen van ’n meisjen aftekomen, dat jongens zooveel beter konden zorgen voor zichzelf, enz.
    Moet niet ’n meisje zich getroffen voelen door de betuigingen van liefde, die ze ontvangt van ’n vreemde, wanneer deze de ouderlyke liefdeloosheid zoo in de schaduw stellen? Mag men haar streng veroordeelen als ze gelooft?
    Alles wel bezien, geef ik de voorkeur aan de amerikaansche ketelmoraal. (Vgl. overigens nummer 448 myner Ideen, vooral de noten.)
  8. (Noot van 1865.) Sommigen zullen zich herinneren hoe fijn beschaafd de nederlandsche christenen en christinnen zich by die gelegenheden hebben aangesteld. De Japanners hebben uitgeroepen: „de leer die zulke menschen vormt, moet zeker wel de ware zyn!” En ze hebben zich terstond bekeerd tot een van de ware gelooven, die sedert eeuwen Holland maken tot ’n lusthof van den Heer, met recht, voor z’n belyders, van privatieve jacht op welvaart, ten-koste van de arme drommels die verkeerd gelooven.


(Noot van 1875.) Het eerste gedeelte van dit stukje verscheen als feuilleton in ’t „Handels- en Effektenblad.” De aandeelhouders liepen te-hoop, en bedreigden den Direkteur van die courant met allerlei akeligheid, indien hy niet terstond ’n eind maakte aan de publikatie van zulke infame denkbeelden. Men ziet, als feuilletonist heb ik weinig chance. Ook m’n Millioenen-Studiën immers in ’t „Noorden” moesten afgebroken worden, en wel: „omdat de lezers er niets van begrepen.” Er bleek alzoo…neen, ik weet niet wat er uit dit alles blykt, en m’n onzekerheid omtrent de respektieve hoedanigheden van m’n werk en van zekere lezers of „aandeelhouders” wordt te grooter, omdat zoowel de Millioenen-Studiën als deze Japansche Gesprekken nog altyd springlevend zyn ― wat ze waarschynlyk blyven zullen — terwyl de couranten waarvoor die stukken niet goed genoeg waren, aan uitteering bezweken. ’t Schynt alzoo dat „aandeelhouders” zich wel eens vergissen in hun eigen zaakjes, wat me met het oog op ’t slot van m’n Idee 1249 groot genoegen doet.

Wat overigens den inhoud, en vooral wat den vorm dezer „Gesprekken” aangaat, ook hier alweer moet ik aandringen op ’t beoefenen der [ 118 ]moeielyke kunst van lezen. We mogen, geloof ik, voor ’n satire minstens de aandacht vorderen, die men vroeger gewoon was aan ’n preek te besteden.

Het is volstrekt m’n bedoeling niet, stukjes als ’t hier behandelde uittegeven voor zoo diep van zin, dat de lezing daarvan byzondere inspanning vereischen zou, maar wel mag ik voor ’n publiek als ’t onze de opmerking maken, dat ’n satire behoort te worden opgevat…als ’n satire. Men is gewoon ― nog-al napraterig soms, en zeer dikwyls op betwistbaren grond — den geest der franschen te roemen. Met minder onnauwkeurigheid drukken anderen zich uit, wanneer ze spreken van fransche geestigheid, ’n eigenschap die van naby bezien gewoonlyk neerkomt op woordspelingen, en meestal slechts ’n uitvloeisel is van de armoede der taal. Vanwaar echter komt het, dat ’n hollandsch auteur die iets geestigs voortbrengt, zich als ’t ware moet verontschuldigen over z’n stoutheid, om niet — zooals my by die twee overleden couranten te-beurt viel — buiten de deur te worden gezet? Wat is de reden dat men in Holland geen geest — of geestigheid dan, als men wil — begrypt? Is ’t ’n fatsoenszaak? In dit geval verklaar ik me gaarne inkompetent. Laat ons op letterkundig terrein blyven, waar:


tous les genres sont bons, hors le genre ennuyeux.


Of men ’t met de in deze Japansche Gesprekken…geenszins ontwikkelde, maar kaustiek aangeroerde denkbeelden ééns is, mag voorloopig ’n kwestie blyven. De vraag is of er niet in onze litteratuur gebrek heerscht aan dergelyke losse, luchtig behandelde, stukken? Of we niet in den regel wat houterig zyn, wat preekerig, wat verkatechizeerd? Velen zullen dit met my eens wezen, en juist daarom moet ik hier haastig de waarschuwing byvoegen: ne forcez pas votre talent! Valsche geestigheid…nu, zóó misselyk als zoeterige valsche gemoedelykheid is ze wel niet, maar toch niet aantebevelen. Hoofdzaak is voorloopig dat men niet terstond iemand aan de deur zet, omdat-i ook op luchtigen toon iets weet te zeggen, dat de moeite van ’t overwegen waard is.

Wat de voor-de-hand liggende — zeer geestige — aanmerking aangaat, dat ikzelf m’n Japansche Gesprekken geestig schyn te vinden…wel zeker, zóó kwamen ze my onder de korrektie dezer nieuwe uitgaaf voor. Wie ’r anders over denkt, mag ’t zeggen. Hy zal wel doen, by die gelegenheid als geloofsbrief voor z’n gezag in-zake „letterkundige smaak" ’n beter staaltjen overteleggen van z’n eigen geest, dan dat afgeorgeld deuntjen over bescheidenheid. Dan zal de leek kunnen vergelyken en wyzer worden. Ik ook. Hierom namelyk is ’t me — met of zonder bescheidenheid - te doen.