Keulemans Onze vogels 2 (1873)/61
← 60 | Onze vogels in huis en tuin, deel 2 door John Gerrard Keulemans
61. De ringfazant |
62 → |
DE RINGFAZANT.
PHASIANUS TORQUATUS.
Onder de verschillende hoenderachtige vogels, die hier te lande ingevoerd zijn, bevinden zich eenigen, die in tammen staat hunne oorspronkelijke kleuren min of meer verliezen, of liever, wier kleuren langzamerhand allerlei standvastige en onstandvastige wijzigingen ondergaan. De Boschfazant is oorspronkelijk niet zoo donker, als in tammen of verwilderden staat. De Ringfazant, zoo als men hem tegenwoordig aantreft, heeft bijna geheel de kleuren en de kleurteekening van den Boschfazant en is alleen te herkennen aan den witten ring aan den hals. In zijn vaderland daarentegen, namelijk in de bosschen en heesterachtige vlakten van Noord-China, verschilt zijn gevederte zeer veel van dat der tamme voorwerpen. Zeer opmerkenswaardig is het, dat deze vogel, zonder verbastering met den Gewonen Fazant, in vele opzigten diens kleuren aanneemt, wanneer hij in ons klimaat is overgebragt, of liever, dat beide soorten in onze luchtstreek donkerder worden en meer en meer op elkander gelijken.
De hierbijgaande afbeelding is naar een in zijn vaderland geschoten voorwerp vervaardigd en vertegenwoordigt dus de kleuren der type.
De bovenkop is niet zoo helder als die van den Boschfazant, maar gaat meer tot het bruinbronze over. Twee witte streepjes versieren den bovenkop, hetgeen, met den nekring, wel het meest merkbare onderscheid tusschen beide soorten oplevert. Voorts zijn de randen en strepen aan rug-, borst- en buikveêren veel smaller dan bij den Boschfazant. De achterrugveêren en bovendekveêren van den staart, alsmede de staartpennen, trekken bij den Ringfazant veel meer naar het groene.—Gewoonlijk is de Ringfazant ook iets grooter. Temminck beschrijft den Boschfazant gestadig als zwaarder en grooter; van den Ringfazant zegt Temminck: „Eijeren licht grijsachtig blaauw, met donkere, kleine, gelijkmatig [ 246 ]verdeelde stipjes". (Dit laatste zal iederen fazantkenner wel eenige verwondering baren; hoogstwaarschijnlijk was T. verkeerd ingelicht, toen hij dit schreef.).
De Hennen van den Ringfazant zijn bijna eveneens gekleurd, als die der andere, straks genoemde soort; zij verschillen echter (in hare oorspronkelijke kleuren) door de breedere en donkere banden over de staartpennen, alsmede door een donker vlekje aan het oog, langs de oorstreek; ook zijn zij iets bruiner aan de buikveêren.
Even als alle andere Fazanten, leeft deze soort in polygamie: iedere Haan houdt er vijf à tien Hennen op na, die echter niet allen broeijen. In den regel broeijen vier van de vijf Hennen, en iedere Hen heeft vier à acht Kuikens, geheel gelijk aan die van den Gewonen of Boschfazant. Zulk eene familie houdt zich in het lage hout aan de zoomen der bosschen op, en de van Kuikens voorziene Hennen zijn dikwijls zeer ver van elkaêr verwijderd. De Haan weet ze echter allen te vinden, en maakt nu en dan eene inspectie-promenade.
In tammen staat bestaan er eigenlijk drieërlei Ringfazanten, namelijk: 1°. die, welke hunne oorspronkelijke kleuren bezitten, 2°. die, welke door verandering van luchtstreek beide witte streepjes op den kop en hunne gele zijdeveêren verloren hebben, en dus tot de Gewone soort overhellen, en 3°. de bastaarden, of liever; de uit kruising met de Gewone soort ontstane individuen, welke laatsten het algemeenst zijn. Zeer opmerkenswaardig is het, dat bij dezen de witte ring standvastig is en zelfs breeder wordt, en dat eene generatie, waarin die witte ring eenmaal aanwezig is, steeds tot in het oneindige Ringfazanten zal voortbrengen, al paren zij ook met de Gewone soort.
Wit schijnt voor Hoendervogels eene gevaarlijke variatie te zijn; want, is het eenmaal toevallig in hun gevederte gekomen, men krijgt het er niet weder uit; vandaar dat men zoo dikwijls ziet, dat van een Haan van den Gewonen Fazant, gepaard met eene Hen van den bastaard-Ringfazant, alle mannelijke jongen witte ringen krijgen. Zelfs vertoont die ring zich bij de Hennen, niet alleen wanneer zij oud worden, maar reeds bij hare allereerste veêren. Tegenwoordig worden er Wilde Fazanten met ringen geschoten in streken, waar zich nooit eigenlijke Ringfazanten ophielden: een bewijs dus, hoe verre het wit zich bij den vogel voortplant.
Na een en ander te hebben opgemerkt, zal men tot de overtuiging komen, dat Ph. colchicus en Ph. torquatus inderdaad niet zoo veel van elkander verschillen; want, ware dit het geval, dan zouden ook de jongen, uit kruising van [ 247 ]beide soorten voortgesproten, niet vruchtbaar zijn. Geeft dit geen regt tot de onderstelling, dat beiden van een en denzelfden stamvader afkomstig zijn, en dat een van beiden, door toevallige verplaatsing of andere omstandigheden, eene wijziging van kleur heeft ondergaan? Indien het toch standvastige soorten waren, dan zou men mogen verwachten, dat de uit die kruising voortgesproten jongen een minder regelmatig witten ring hadden en niet weder konden voorttelen. Maar zelfs indien het geene soorten, doch slechts rassen waren, dan nog is het een zonderling verschijnsel, dat de vruchtbare jongen, bij wedervermenging met den Gewonen Fazant, toch den witten ring behouden. Men ziet dit niet bij andere vogels, en, voor zoo verre hierin een regel bestaat, zou men onderstellen, dat de jongen der twee verschillende Fazanten gedeeltelijk witte ringen moesten hebben, en dat de Hanen dier bastaarden, weder met de ringlooze of Gewone Fazant-Hen gepaard, jongen zouden voortbrengen, bij welke het wit òf niet, òf slechts gedeeltelijk zigtbaar ware. Het tegendeel is hier echter het geval; want de witte ring wordt breeder, bij sommige voorwerpen zelfs ruim tweemaal zoo breed als bij de oorspronkelijke individuen.
Ofschoon nu deze nekring bij de meeste voorwerpen breeder wordt, blijft toch iedere Ringfazant, van welken oorsprong ook, een prachtige hofvogel. In alle opzigten komt hij, wat geaardheid betreft, met den Gewonen Fazant overeen; ook de in tammen staat gelegde eijeren hebben dezelfde kleur als die van den Boschfazant, en de jongen kunnen op dezelfde wijze als die van den laatstgenoemde gevoed en gehouden worden. Groote volières zijn hun aangenaam, maar toch loopen zij liever vrij in de tuinen rond.
Eenige jaren geleden zag ik een broeisel jonge Fazantkuikens, voortgesproten uit een Haan van den Groenen Fazant (Ph. versicolor) en eene Hen van den Ringfazant, namelijk, eene Hen van een donkergekleurden, in gevangenschap gekweekten Ringfazant. Toen de jongen veêren kregen, vertoonden zich bij twee Hanen een smalle, witte nekring. Later zag ik een dier Hanen in zijn volwassen vederkleed, en was verrukt over den schoonen vogel. Evenwel behoort een Groene Ringfazant tot de zeldzaamheden, en voor velen is hij nog onbekend; ook bestaat er waarschijnlijk niet veel kans, om spoedig zulk eene nieuwe variëteit in den handel te brengen, juist omdat de Groene of Groenrug-Fazant nog een zoo zeldzame vogel is.