Naar inhoud springen

Keulemans Onze vogels 2 (1873)/63

Uit Wikisource


[ Pl63 ]

[ 255 ]
 

DE DORKING-HAAN.

GALLUS DOMESTICUS.


Dorking-Hoenders zijn hoofdzakelijk te herkennen aan hunne wanstaltig ontwikkelde pooten; in plaats van één, hebben zij niet zelden drie achterteenen, welke bij de meeste voorwerpen meer op groote wratten of knobbels, dan wel op teenen gelijken; gewoonlijk is slechts één achterteen volkomen ontwikkeld, en zijn de overige onregelmatig en niet altijd van een nagel voorzien. Sommige Hanen hebben drie sporen, welke echter, even als de teenen, niet allen even sterk ontwikkeld zijn. De pooten zijn bijzonder zwaar en, in verhouding tot het ligchaam, tamelijk lang, en de voorteenen zijn ook dikwijls knobbel- of wratachtig. Voor 't overige merkt men bij dit ras, meer dan bij eenig ander, misvormde kuikens met drie pooten op.

Deze Hoenders zijn bijzonder sterk gebouwd en aan de schouders zeer breed, terwijl hun kop zeer zwaar en hun bek lang en krachtig is. De Haan heeft een brutaal, nijdig uiterlijk; hij staat, wat de grootte betreft, tusschen den Cochin en den Goudpels in, maar is in den regel dubbel zoo zwaar als de laatstgenoemde.

Tegenwoordig treft men van dit ras voorwerpen van zeer verschillende kleuren aan, zoo als: geheel zwarte; zwarte met witte rug- en nekveêren, en zwartbonte, die de veeren van het ligchaam zwart hebben, met eene witte punt aan iedere veêr, en den staart zwart en wit geschakeerd. De meest algemeene kleur is zwart, met witte nek-, rug- en schouderveêren, en iedere witte veder met eene zwarte schacht.

Vele hoenderliefhebbers meenen, dat de Dorkings oorspronkelijk wit waren; ofschoon dit wel mogelijk is, zijn toch geheel witte voorwerpen veel minder algemeen, dan wit- en zwartbonte. Overigens zal men bij Dorkings zelden meer kleuren, dan zwart en wit, aantreffen.

[ 256 ]Dit ras wordt genoemd naar de plaats, waar het voor 't eerst aangekweekt werd, namelijk te Dorking in Surrey (Engeland). Hoe lang dit ras bestaat, is onbekend; zeer oud is het echter niet, ofschoon het waarschijnlijk te Dorking reeds lang bekend was, vóórdat het werd uitgevoerd. Over 't algemeen gelooven de Engelsche hoenderliefhebbers, dat de uit Surrey aangevoerde Hoenders met vijf teenen (zoo als zij ze noemden) steeds wit waren, en veel kleiner, dan die, welke men tegenwoordig onder den naam Dorkings aantreft. 't Is nu omstreeks vijftig jaren geleden, dat men in Dorking Hoenders aankweekte, die ter wille van hunne groote eijeren zeer gezocht waren en dan ook voor buitengewoon hooge prijzen van de hand werden gedaan. De kweekers zonden ze hoofdzakelijk naar Londen, waar die Hoenders alras zoo gewild waren, dat men tot drie pond Sterling voor een Haan met zes Kippen betaalde. Later, toen iedereen ze hebben wilde en men de grootste voor de beste eijerlegsters hield, werden er nog veel hoogere prijzen voor betaald, en legde men er zich dien ten gevolge hoofdzakelijk op toe, bijzonder groote voorwerpen te verkrijgen, door ze, met grooter rassen en met Cochinchina's te laten paren. Het gevolg daarvan was, dat zich bij dit ras van lieverlede nieuwe kleuren voordeden, en het is dan ook niet onwaarschijnlijk, dat de thans bestaande Zwarte Dorking-Hoenders door vermenging met andere zwartgekleurde rassen ontstaan zijn. Bij die Zwarte Dorkings zijn de Hennen ook zwart; bij de geheel witte zijn zij mede wit, en bij de witbonte zijn zij grijs met een vuilwitten nek. Bij de zoogenaamde goudbonte of bruinbonte Dorkings heeft de Haan geelbruine, zeer glimmende nekveêren; keel en borst donkerbruin of zwart; de vleugels bruin en wit geschakeerd; den staart bruin, zwart en wit geschakeerd; den rug en de zoogenaamde zadelveêren geelbruin, doch bij sommige voorwerpen wit en zwart geschakeerd. De Hennen zijn over het geheele ligchaam grijsachtig bruin, terwijl hare nekveêren lichter grijsachtiger van kleur zijn. Ook treft men onder den naam Dorkings een veel kleiner ras van Hoenders aan, welke echter, wegens de hoedanigheid hunner pooten, als echt worden beschouwd, doch waarschijnlijk slechts uit kruisingen van Dorkings met kleinere rassen zijn voortgesproten. Alle Dorkings, van welke kleur ook, moeten enkele kammen hebben; de kleur van kam, baarden en wangen moet donkerrood (min of meer steenrood) zijn. Bij den Haan verlangt men een hoogen kam, van zeer diepe insnijdingen voorzien en lange, dunne baarden (of lellen); daarentegen moeten bij de Hennen de baarden en de kam naauwelijks zigtbaar zijn.

[ 257 ]De Dorking-Hoenders leggen—gelijk we hierboven reeds aanstipten—groote eijeren, soms veel grooter dan die der Cochinchina's; deze eijeren onderscheiden zich, behalve door hunne grootte, ook door de ruwe, kalkachtige schaal; ze zijn uitmuntend van smaak, mits men de Hoenders van goed voeder voorzie; evenwel vereischen zij in dit opzigt minder oplettendheid, dan vele andere rassen. Allerlei granen, gemalen erwten en boonen, koolbladeren en salade zijn voor hen zeer geschikt. Nat voedsel, zoo als karnemelk en boekweit, geeft men hun alleen als men ze mesten wil, of des zomers bij zeer droog weder. In het voorjaar zal raauw vleesch hun geen kwaad doen, doch de Kippen mogen er niet te veel van hebben, daar zij anders minder smakelijke eijeren voortbrengen. Men houdt de Dorkings het best op een droogen grond; zij kunnen namelijk volstrekt niet tegen vochtigheid, want, ofschoon het sterke vogels zijn, hebben zij veel aanleg om verkouden te worden, en 't spreekt wel van zelf, dat bij zoodanigen aanleg eene vochtige temperatuur of een natte grond alles behalve dienstig zijn.