Kleine gedigten/De kleine zangster, avondlied
← De zingende Willem, morgenlied | De kleine zangster, avondlied van Hieronymus van Alphen | De verkeerde vrees → |
Uit Kleine gedigten voor kinderen |
<poem> De kleine zangster avondlied
Het licht der zon Begon alreê te kwijnen: De maan Ving aan Zo schoon als ooit te schijnen; Toen lieve Cris, Een meid, naar 'k gis, Van agt of negen jaren, Haar kleine citer nam, En hupplend bij mij kwam; Zij paarde lagchend stem en snaren; En zong het vrolijk avondlied, Dat gij hier uitgeschreven ziet.
De zon moog haar stralen In 't westen doen dalen,
Dit geeft mij geen smart:
God heeft ook geschapen De nagt om te slapen,
Dies looft Hem mijn hart.
Hoe donker 't mag wezen, 'k Behoef niet te vreezen
In 't holst van den nagt.
God zal voor mij zorgen, tot dat mij de morgen
Weêr vrolijk verwagt.
Geen leed zal mij naken; God wil mij bewaken,
Al ben ik een kind.
God toont, door mij 't leven En voedsel te geven,
Hoe Hij mij bemindt.
Het starrengeflonker Vervrolijkt het donker;
De lichtende maan
Begint op de weiden Haar glansen te spreiden,
En speelt door de blaên.
Al ziet men geen kleuren, Men wordt tog door geuren
Verkwikt waar men gaat.
'k Hoor zelfs in seringen Den nagtegaal zingen,
En 't kwarteltje slaat.
Mag ik u verhoogen, Dan sluit ik mijne oogen
Gerust, o mijn God!
U eere te geven, En dankbaar te leven,
Is 't zaligste lot.