Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy - Deel 2
Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy |
---|
Proloog - 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 |
Het was slap op de beurs, maar de voorjaarsveiling zal 't wel goed maken. Denk niet dat er niets bij ons omgaat. Bij Busselinck & Waterman is 't nog slapper. Een vreemde wereld! Men woont zoo iets bij, als men zoo'n twintig jaren de beurs bezoekt. Verbeeld u dat ze daar getracht hebben – Busselinck & Waterman, meen ik – mij Ludwig Stern aftenemen. Daar ik niet weet of gij aan de beurs bekend zijt, wil ik u even zeggen dat Stern een eerst huis is in koffij te Hamburg, dat altijd door Last & Co is bediend geworden. Heel toevallig kwam ik daar achter... ik meen achter de knoeijerij van Busselinck & Waterman. Zij zouden een kwart procent van de courtage laten vallen – onderkruipers zijn het, anders niet! – en zie nu eens wat ik gedaan heb om dien slag afteweren. Een ander in mijn plaats had misschien aan Ludwig Stern geschreven dat hij ook wat zou laten vallen, dat hij hoopte op konsideratie om de langdurige diensten van Last & Co... ik heb uitgerekend dat de firma, sedert ruim vijftig jaren, vier ton aan Stern verdiend heeft. Die konnexie dateert van 't kontinentaal stelsel, toen wij dekoloniale waren insmokkelden van Helgoland. Ja, wie weet wat 'n ander al zoo zou geschreven hebben. Maar neen, onderkruipen doe ik niet. Ik ben naar Polen gegaan, [1] liet me pen en papier geven, en schreef:
- Dat de groote uitbreiding die onze zaken den laatsten tijd genomen hadden, vooral door de vele geëerde orders uit Noord-Duitschland' ('t is de zuivere waarheid,) eene vermeerdering van ons personeel noodzakelijk maakte' (t is de waarheid! Gisteren nog was de boekhouder na elven op 't kantoor, om zijn bril te zoeken;) dat vooral zich de behoefte deed gevoelen aan fatsoenlijke, 'welopgevoede jongelieden, voor de korrespondentie in het duitsch. Dat wel-is-waar veel duitsche jongelingen, in Amsterdam aanwezig, hiertoe de vereischte bekwaamheden bezaten, maar dat een huis dat zich respekteert ('t is de zuivere waarheid,) bij de toenemende ligtzinnigheid en onzedelijkheid onder de jeugd, bij het dagelijks aangroeien van het getal fortuinzoekers, en met het oog op de noodzakeijkheid om soliditeit van gedrag, hand-aan-hand te doen gaan met soliditeit in de uitvoering, van de gegeven orders (t is waarachtig, alles de zuivere waarheid,) dat zulk een huis – ik bedoel Last & Co, makelaars in koffij, Lauriergracht N°. 37 – niet omzichtig genoeg wezen kon met het engageeren van sujetten…
Dit alles is de zuivere waarheid, lezer! Weet gijel, dat de jonge Duitscher, die op de beurs bij pilaar 17 stond, weggeloopen is met de dochter van Busselinck & Waterman? Onze Marie wordt ook al dertien in September.
- ...Dat ik de eer had gehad van den heer Saffeler te vernemen – Saffeler reist voor Stern – dat de geachte chef der firma, de heer Ludwig Stern, een zoon had, den heer Ernest Stern, die ter volmaking zijner kommercieele kennis, eenigen tijd in een hollandsch huis wenschte geëmploieerd te zijn.
- Dat ik met het oog op' (hier herhaalde ik weer al die onzedelijkheid, en vertelde de geschiedenis dier dochter van Busselinck & Waterman; 't kan nooit kwaad dat met dat weer) dat ik met het oog dáárop, niets liever wenschte dan den heer Ernest Stern belast te zien met de duitsche korrespondentie van ons huis.
Uit kieschheid vermeed ik alle toespeling op honorarium of salaris; ik voegde er echter bij:
- Dat, indien de heer Ernest Stern het verblijf ten onzen huize – Lauriergracht N° 37 – wilde voor lief nemen, mijn vrouw zich bereid verklaarde als een moeder voor hem te zorgen, en dat zijn linnengoed in huis zou versteld worden.
Dit is de zuivere waarheid, want Marie stopt en maast heel lief. En ten-slotte:
- Dat bij ons de Heer gediend werd.[2]
Dat kan hij in zijn zak steken, want de Sterns zijn Luthersch. En ik verzond mijn brief. Ge begrijpt dat de oude Stern niet goedschiks bij Busselinck & Waterman kan overgaan, als de jonge bij ons aan 't kantoor is. Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord.
Om nu terug te komen op mijn boek. Voor eenigen tijd kom ik 's avonds door de Kalverstraat, en bleef staan kijken naar den winkel van een kruienier, die zich bezighield met het sorteeren van een partijtje Java, ordinair, mooi-geel, Cheribonaard, iets gebroken, met veegsel, dat me zeer interesseerde, want ik let altijd op alles. Daar viel mij op-eenmaal een heer in 't oog, die daarnaast voor een boekwinkel stond en me bekend voorkwam. Hij scheen ook mij te herkennen, want onze blikken ontmoetten elkander gedurig. Ik moet betuigen dat ik te verdiept was in 't veegsel, om terstond optemerken, wat ik namelijk later zag, dat hij vrij kaal in de kleeren stak. Anders had ik de zaak daarbij gelaten. Maar op-eens schoot mij de gedachte in, dat hij misschien reiziger was van een duitsch huis, die een solieden makelaar zocht. Hij had dan ook wel iets van een Duitscher, en van een reiziger ook. Hij was zeer blond, had blauwe oogen, en in houding en kleeding iets dat den vreemdeling verraadde. In-plaats van een behoorlijken winterjas, hing hem een soort van sjaal over den schouder – Frits zegt "shawl" maar dit doe ik niet – alsof hij zoo van de reis kwam. Ik meende een klant te zien, en gaf hem een adreskaartje: Last & Co, makelaars in koffij, Lauriergracht N° 37. Hij hield het bij de gasvlam, en zeide: "ik dank u, maar ik heb me vergist. Ik dacht het genoegen te hebben een ouden schoolkameraad voor me te zien, maar... Last? Dit is de naam niet."
– Pardon, zei ik – want ik ben altijd beleefd – ik ben m'nheer Droogstoppel, Batavus Droogstoppel. Last en Co is de firma, makelaars in koffij, Lauriergr...
– Wel, Droogstoppel, kent ge mij niet meer? Zie mij eens goed aan.
Hoe meer ik hem aanzag, hoe meer ik mij herinnerde hem meer gezien te hebben. Maar, zonderling, zijn gelaat deed mij de uitwerking alsof ik vreemde parfumerien rook. Lach hier niet om, lezer, straks zult ge zien hoe dit kwam. Ik ben verzekerd dat hij geen drup reukwerk bij zich droeg, en toch rook ik iets aangenaams, iets sterks, iets wat me herinnerde aan... daar had ik het!
– Zijt gij het, riep ik, die mij van den Griek hebt verlost?
– Wel zeker, zeide hij, dat was ik. En hoe gaat het U?
Ik vertelde dat we met ons dertienen op 't kantoor waren, en dat er zooveel bij ons omging. En toen vroeg ik hoe het hèm ging, wat me later speet, want hij scheen niet in goede omstandigheden te verkeeren, en ik houd niet van arme menschen, omdat er gewoonlijk eigen schuld onder loopt, daar de Heer niet iemand verlaten zou, die hem trouw gediend had. Had ik eenvoudig gezegd, "we zijn met ons dertienen, en... goeien avond verder!" dan was ik van hem af geweest. Maar door dat vragen en antwoorden werd het hoe langer hoe moeielijker – Frits zegt: hoe langs zoo moeijelijker, maar dit doe ik niet – hoe moeijelijker dus, om van hem verlost te worden. Aan den anderen kant moet ik ook weer erkennen dat ge dan dit boek niet hadt te lezen gekregen, want het is een gevolg van die ontmoeting. Ik houd er van, het goede optemerken, en wie dit niet doen, zijn ontevreden menschen die ik niet lijden kan.
Ja, ja, hij was het, die mij uit de handen van den Griek had verlost! Denk nu niet dat ik ooit door zeeroovers ben genomen geweest, of dat ik twist heb gehad in den Levant. Ik heb u reeds gezegd dat ik na mijn trouwen, met mijn vrouw naar den Haag ben gegaan. Daar hebben wij het Mauritshuis gezien, en flanel gekocht in de Veenestraat. Dit is het eenige uitstapje dat de zaken mij ooit hebben veroorloofd, omdat er zooveel bij ons omgaat. Neen, in Amsterdam zelf had hij om-mijnentwil een Griek den neus aan 't bloeden geslagen. Want hij bemoeide zich altijd met dingen die hem niet aangingen.
Het was in drie of vier en dertig, geloof ik, en in September, want er was kermis te Amsterdam. Daar mijn oude luî van voornemen waren een predikant van mij te maken, leerde ik latijn. Later heb ik mijzelf dikwijls afgevraagd, waarom men latijn moet verstaan, om in 't hollandsch te zeggen: "God is goed?" Genoeg, ik was op de latijnsche school – nu zeggen ze gymnasium – en daar was kermis... in Amsterdam, meen ik. Op de Westermarkt stonden kramen, en als ge een Amsterdammer zijt, lezer, en nagenoeg van mijn leeftijd, zult ge u herinneren hoe daaronder één was, die uitmuntte door de zwarte oogen en de lange vlechten van een meisje, dat als een Griekin gekleed was. Ook haar vader was een Griek, of althans hij zag er uit als een Griek. Ze verkochten allerlei reukgoed.
Ik was juist oud genoeg om het meisje mooi te vinden, zonder evenwel den moed te hebben haar aantespreken. Dit zou mij ook weinig gebaat hebben, want meisjes van achttien jaren beschouwen een jongen van zestien, als een kind. En hierin hebben ze groot gelijk. Toch kwamen wij, jongens van quarta, altijd 's avonds op de Westermarkt om dat meisje te zien.
Nu was hij die daar voor me stond met zijn sjaal, eens daarbij, schoon hij een paar jaren jonger was dan de anderen, en dus nog te kinderachtig om naar de Griekin te kijken. Maar hij was de primus van onze klasse – want knap was hij, dit moet ik erkennen – en hij hield veel van spelen, stoeien en vechten. Dáárom was hij bij ons. Terwijl we dus – we waren wel met ons tienen – vrij ver van de kraam af, naar die Griekin stonden te kijken, en beraadslaagden hoe wij 't moesten aanleggen om kennis met haar te maken, werd er besloten geld bij-een te leggen om iets in die kraam te koopen. Maar toen was de goede raad duur, om te weten wie de stoute schoenen zou aantrekken om het meisjen aantespreken. Ieder wilde, maar niemand durfde. Er werd geloot, en het lot viel op mij. Nu erken ik, dat ik niet gaarne gevaren trotseer. Ik ben man en vader, en houd ieder die het gevaar zoekt, voor een gek, wat ook in de Schrift staat. Het is mij inderdaad aangenaam optemerken hoe ik mij in mijn denkbeelden over gevaar en zulke dingen, gelijk ben gebleven, daar ik thans over zoo-iets nog juist dezelfde meening koester, als dien avond toen ik daar bij de kraam van den Griek stond, met de twaalf stuivers die we saamgelegd hadden, in de hand. Maar zie, uit valsche schaamte durfde ik niet zeggen dat ik niet durfde, en bovendien, ik moest wel vooruit, want mijn makkers drongen me, en weldra stond ik voor de kraam.
Het meisje zag ik niet: ik zag niets! Alles werd me groen en geel voor de oogen. Ik stamelde een aoristus primus van ik weet niet welk werkwoord...
– Plaît-il? zeide zij.
Ik herstelde mij eenigszins, en ging voort:
– Meenin aeide thea, en... dat Egypte een geschenk van den Nijl was.
Ik ben overtuigd dat ik in de kennismaking zou geslaagd zijn, indien niet op dat oogenblik een mijner makkers uit kinderachtige baldadigheid mij een zoo harden stoot in den rug had gegeven, dat ik heel onzacht tegen de uitstalkast aanvloog, die op halvemanshoogte de voorzij van de kraam afsloot. Ik voelde een greep in mijn nek... een tweeden greep veel lager... ik zweefde een oogenblik... en vóór ik recht begreep hoe de zaken stonden, was ik in de kraam van den Griek, die in verstaanbaar fransch zei dat ik een gamin was, en dat hij de policie roepen zou. Nu was ik wel dicht bij het meisje, maar genoegen deed het me niet. Ik schreide, en bad om genade, want ik zat vreeselijk in angst. Maar het baatte niet. De Griek hield me bij den arm, en schopte mij. Ik zocht naar mijn makkers – we hadden juist dien morgen veel over Scaevola te doen gehad, die zijn hand in 't vuur stak, en in hun latijnsche opstellen hadden ze dit zoo heel mooi gevonden – jawel! Niemand was daar gebleven om voor mij een hand in 't vuur te steken...
Zóó meende ik. Maar zie, daar vloog op-eens mijn Sjaalman door de achterdeur de kraam in. Hij was niet groot of sterk, en pas een jaar of dertien oud, maar hij was een vlug en dapper mannetje. Nog zie 'k zijn oogen flikkeren – anders zagen ze flauw – hij gaf den Griek een vuistslag, en ik was gered. Later heb ik gehoord dat de Griek hem duchtig geslagen heeft, maar omdat ik een vast principe heb, me nooit te bemoeien met dingen die me niet aangaan, ben ik terstond weggeloopen. Ik heb het dus niet gezien.
Ziedaar de reden waarom zijn trekken me zoo aan reukwerk herinnerden, en hoe men in Amsterdam twist kan krijgen met een Griek. Als op latere kermissen die man weer met zijn kraam op de Westermarkt stond, ging ik mij altijd elders vermaken.
Daar ik veel van wijsgeerige opmerkingen houd, moet ik u toch even zeggen, lezer, hoe wonderbaar de zaken dezer wereld aan elkander hangen. Als de oogen van dat meisje minder zwart waren geweest, als ze korter vlechten had gehad, of als men mij niet tegen die winkelkast had aangeworpen, zoudt ge nu dit boek niet lezen. Wees dus dankbaar dat dit zoo gebeurd is. Geloof me, alles in de wereld is goed, zóó als het is, en ontevreden menschen die altijd klagen, zijn mijn vrienden niet. Daar hebt ge Busselinck & Waterman... maar ik moet voortgaan, want mijn boek moet af voor de voorjaarsveiling.
Ronduit gezegd – want ik houd van de waarheid – was mij het weerzien van dien persoon niet aangenaam. Ik bemerkte terstond dat het geen soliede konnexie was. Hij zag zeer bleek, en toen ik hem vroeg hoe laat het was, wist hij 't niet. Dit zijn dingen, waar een mensch op let, die zoo'n twintig jaar de beurs bezocht heeft, en zooveel heeft bijgewoond. Ik heb al wat huizen zien vallen!
Ik meende dat hij rechts zou gaan, en zei dat ik links moest. Doch zie, hij ging ook links, en ik kon dus niet vermijden in gesprek te treden. Maar ik bedacht gedurig dat hij niet wist hoe laat het was, en bespeurde bovendien dat zijn jasje tot aan de kin was dichtgeknoopt – dat een zeer slecht merk is – zoodat ik den toon van ons onderhoud wat flauw blijven liet. Hij verhaalde mij dat hij in Indie was geweest, dat hij getrouwd was, dat hij kinderen had. Ik had daar niets tegen, maar vond er niets belangrijks in. Bij de Kapelsteeg – ik ga anders nooit door die steeg, omdat het voor een fatsoenlijk man niet staat, vind ik – maar ditmaal wilde ik bij de Kapelsteeg rechts-af-slaan. Ik wachtte tot wij dat straatje bijna voorbij waren, om goed te doen blijken dat zijn weg rechtuit leidde, en toen zei ik zeer beleefd... want beleefd ben ik altijd, men kan nooit weten hoe men later iemand noodig heeft:
– Het was me bijzonder aangenaam u weer te zien, m'nheer... r... r! En... èn... èn... ik rekommandeer me! Ik moet hierin.
Toen keek hij me heel gek aan, en zuchtte, en vatte opeens een knoop van mijn jas...
– Beste Droogstoppel, zeide hij, ik heb u iets te vragen.
Er ging mij een rilling door de leden. Hij wist niet hoe laat het was, en wilde mij iets vragen! Natuurlijk antwoordde ik dat ik geen tijd had, en naar de beurs moest, schoon het avond was. Maar als men zoo'n twintig jaren de beurs heeft bezocht... en iemand wil u iets vragen, zonder te weten hoe laat het is...
Ik maakte mijn knoop los, groette heel beleefd – want beleefd ben ik altijd – en ging de Kapelsteeg in, wat ik anders nooit doe, omdat het niet fatsoenlijk is, en fatsoen gaat mij boven alles. Ik hoop dat niemand het gezien heeft.
- ↑ Het "Poolsche koffijhuis" was, of is nog, 'n druk bezochte inrichting in de Kalverstraat te Amsterdam, en vooral 'n verzamelingspunt voor zekere klassen van beursgangers. EDD
- ↑ "Dass er--de jonge Stern--bei uns speisen kann." Aldus heeft zekere Herr Stromer, in z'n zoogenaamde vertaling van den Havelaar deze woorden overgezet. Wanneer men nu nog daarbij verneemt dat die snuggere letterman blijk geeft geen verschil te kennen tusschen de woorden pantalon en pantoffel, dat hij "witte mieren" verandert in schweinsnieren, enz. enz. zal men de waarde van z'n werk kunnen beoordeelen. Hij heeft bovendien omstreeks 2/5 van 't boek mir nichts dir nichts doodeenvoudig weggelaten, en alzoo 't heele boek tot onzin gemaakt. Ik stel voor, hem tot beroemde buitenlandsche schrijver te benoemen. Ook de fransche vertaling van Nieuwenhuis en Crisafulli laat zeer veel te wenschen over, maar zóó slecht als de duitsche kon ze nu eenmaal niet worden. Onbereikbaar! De engelsche bewerking van mijn nobelen Alphons Nahuys daarentegen is goed, en wordt ook in Engeland geprezen. EDD
![]() |
---|
Deze bron (Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappy - Deel 2) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.
Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein. |