Naar inhoud springen

Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/139

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
125
DE UITEENSPREIDING DER KENMERKEN.

wel onderscheidene soorten, slechts geringe en onduidelijke verschillen vertoonen. Veel kans, als wij het zoo mogen noemen, mag een ras hebben om in het eene of andere kenmerk te verschillen van zijne ouders, en de jongen van dat ras mogen wederom evenveel en zelfs nog meer in het zelfde kenmerk van de ouders afwijken, dit alleen zou echter niet voldoende zijn om zulk eene groote som van onderscheid te doen ontstaan, als wij zien dat er bestaat tusschen de rassen van de zelfde soort, en tusschen de soorten van het zelfde geslacht.

Laat ons hier, gelijk wij vroeger ook reeds gedaan hebben, zien of wij een antwoord op deze vraag bij onze tamme dieren en gekweekte planten kunnen krijgen. Iemand heeft eene duif met een eenigzins korteren bek dan gewoonlijk: een ander heeft eene duif welker bek iets langer is dan dagelijks gezien wordt: het is bekend dat duivefokkers nooit het middenmatige bewonderen, maar dat zij altijd aan de uitersten de voorkeur geven. Beiden zullen derhalve hunne duiven trachten te doen voortplanten, de een om al langere en langere, de andere om al kortere en kortere bekken te verkrijgen. Zoo mogen wij ook gelooven dat er altijd menschen geweest zijn die aan ligte, en anderen die aan zware paarden de voorkeur zullen gegeven hebben. De eerste verschillen zullen uiterst gering zijn geweest: in den loop des tijds zal door het aanhoudende uitkiezen van ligtere paarden door den een, en van zwaardere paarden door den ander, het onderscheid al grooter en grooter zijn geworden; en eindelijk, nadat er eeuwen verloopen waren, zullen er twee wel onderscheidene rassen zijn ontstaan. Toen op die wijze het verschil langzamerhand grooter werd, moeten de minder goede dieren, die noch zeer vlug en ligt, noch zeer sterk en zwaar waren, verwaarloosd zijn geworden, en derhalve moesten zij uitsterven. Hier zien wij dus in de kunstvoortbrengselen van den mensch de werking van hetgeen wij de uiteenspreiding der kenmerken willen noemen: een beginsel hetwelk maakt dat verschillen, die in het eerst naauwelijks merkbaar