Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/151

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd
135
DE UITEENSPREIDING DER KENMERKEN.

gewijzigde nakomelingen voort te brengen, want dezen zullen de meeste kans hebben om nieuwe en zeer verschillende plaatsen in de huishouding der natuur te bezetten; daarom heb ik op de teekening de ver van elkander staande soorten A en I verkozen, als de zulken die het meest veranderd zijn en nieuwe rassen en soorten hebben voortgebragt. De overige negen soorten van ons oorspronkelijk geslacht, aangeduid door de letters B, C, D, E, F, G, H, K, L, hebben gedurende dien tijd niets dan onveranderde nakomelingen opgeleverd, en dit is op de teekening afgebeeld door de niet vertakte, gestippelde lijnen.

Maar gedurende die wijzigingen en veranderingen speelde ook een andere werker eene zeer belangrijke rol: namelijk de uitsterving. Wijl in elke overal bezette landstreek de natuurkeus noodzakelijk werkt, door dat de uitverkorene vorm eenige overmagt heeft in den strijd voor het bestaan over andere vormen, zoo zal er een voortdurend streven zijn in de verbeterde afstammelingen eener soort, om hunne voorgangers, ja zelfs om hunne eigene ouders te verdringen en uit te roeijen. Want, wij herinneren ons hetgeen vroeger bewezen is, de mededinging zal in het algemeen des te grooter zijn, hoe nader de vormen aan elkander verwant zijn in gewoonten, levenswijs en ligchaamsinrigting. Daarom zullen alle tusschenvormen, allen die staan tusschen den minst en den meest verbeterden toestand eener soort, zoowel als de oudersoort zelve gewoonlijk aan uitroeijing zijn blootgesteld. Dat zal waarschijnlijk het geval zijn met geheele zijdelingsche lijnen, welke door later komende en verbeterde lijnen zullen worden overwonnen. Indien evenwel de gewijzigde afstammelingen eener soort naar een ander gewest vertrekken, of schielijk geschikt worden voor eene geheel nieuwe stand- of woonplaats, waar kinderen en ouders niet met elkander in aanraking komen, is het mogelijk dat beiden bestaan blijven.

Als wij ons dus verbeelden dat onze teekening eene zeer