één vermelden. De dekselplaten van sommige rankpootigen, bij voorbeeld van de zoogenoemde eendemossel, Pentalasmis anatifera, zijn in den ruimsten zin van het woord zeer belangrijke werktuigen, en zij verschillen uiterst weinig, zelfs in verschillende geslachten. Doch bij de verschillende soorten van het geslacht Pyrgoma zijn die kleppen ten hoogste onderscheiden van anderen, zelfs zijn zij soms geheel en al van eene andere gedaante; en de som van wijzigingen in de individuen van sommige soorten is zoo groot, dat men zonder overdrijving kan zeggen dat de rassen meer van elkander verschillen door de kenmerken dezer belangrijke kleppen dan de soorten van andere geslachten doen.
Wijl de vogels van het zelfde gewest uiterst weinig van elkander verschillen, heb ik mijne opmerkzaamheid in 't bijzonder op die dieren gevestigd, en gezien dat de bovengenoemde regel ook daarbij doorgaat. Ik kan niet beslissen dat zulks ook bij de planten het geval is, en dit zou mijn geloof gevoelig geschokt hebben, indien de groote veranderlijkheid bij de planten het niet bijzonder moeijelijk maakte, om hare betrekkelijke graden van veranderingen onderling te vergelijken.
Wanneer wij een deel of een werktuig op eene merkwaardige wijze bij zekere soort ontwikkeld zien, is het eerste denkbeeld, hetwelk bij ons opkomt, dat het van groot belang moet zijn voor de soort; en desniettemin is dat deel in dat geval hoogst vatbaar voor verandering. Waarom zou dat zoo zijn? Met het geloof dat elke soort onafhankelijk van eene andere geschapen is, met al hare deelen zoo als wij die nu zien, is mij geene verklaring denkbaar. Maar in het geloof dat groepen van soorten afkomstig zijn van andere soorten, en dat zij door de natuurkeus gewijzigd zijn geworden, dunkt mij dat er een licht voor ons opgaat. Als bij onze tamme dieren een deel of wel het geheele dier verwaarloosd wordt, dat is als er geene keuze geschiedt, zal men weldra zien dat zulk een deel of