is met eene groote neiging, als zij gekruist wordt met soorten die verschillende werelddeelen bewonen, om basterden voort te brengen die in hunne strepen niet op hunne eigene ouders gelijken, maar op andere soorten van het geslacht. Dat te gelooven is, naar ik meen, eene wezenlijke oorzaak verwerpen voor eene onwezenlijke, of ten minste voor eene onbekende. Dat is eene bespotting en eene valsche voorstelling van de werken Gods: ik zou even gaarne met de oude natuurkundigen gelooven dat de fossile schelpdieren nooit geleefd hadden, maar dat zij in de gesteenten gevormd waren om de schelpen van het strand na te bootsen.
OVERZIGT VAN DIT HOOFDSTUK.
Onze onkunde van de wetten der veranderlijkheid is zeer groot. Niet in één geval van de honderd zijn wij in staat om de reden op te sporen, waarom dit of dat deel meer of min verschilt van het zelfde deel bij de ouders. Doch als wij de middelen tot het doen van vergelijkingen bezitten, dan blijkt het ons dat de zelfde wetten de geringere verschillen tusschen de soorten van het zelfde geslacht beheerscht hebben. Uitwendige levensvoorwaarden, zooals klimaat en voedsel, schijnen eenige geringe wijzigingen veroorzaakt te hebben. Belangrijker van invloed en magtiger in de gevolgen schijnen te zijn: de gewoonte, om verschillen in het gestel voor te brengen; het gebruik, dat de werktuigen versterkt; en het onbruik, hetwelk hen verzwakt. Gelijke deelen streven om op de zelfde wijze te veranderen: ook trachten zij met elkander te vergroeijen. Veranderingen in harde deelen en in uitwendige deelen wijzigen somtijds zachten en inwendigen. Als zeker deel zeer ontwikkeld is, onttrekt het misschien voedingstoffen aan naastliggende deelen. Elk deel dat gemist kan worden zonder schade voor het individu, wordt verminderd of vernietigd. Verande-