Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/204

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
188
BEZWAREN TEGEN DE LEER.

door eilanden en landtongen afgebroken zijn geweest dan thans. Doch ik wil dezen weg om de zwarigheid te ontwijken verlaten; want ik geloof dat menige wel gekenmerkte soort gevormd is op volkomen aaneenhangende oppervlakten, hoewel ik niet twijfel dat de vroegere verbrokkelde toestand van thans aaneenhangende landen en zeeën eene gewigtige rol in de vorming van nieuwe soorten heeft gespeeld, voornamelijk door het kruisen en trekken der dieren.

Zooals de soorten tegenwoordig binnen een grooten omtrek verspreid zijn, vinden wij haar in 't algemeen vrij talrijk over eene groote oppervlakte: daarna worden zij min of meer plotseling al zeldzamer en zeldzamer op de grenzen, en eindelijk verdwijnen zij volkomen. Derhalve is de onzijdige strook tusschen twee soorten in het algemeen smal, in verhouding tot het gebied van elke soort. Wij zien het zelfde als wij een berg afdalen, en somtijds is het zeer opmerkelijk, gelijk alph. de candolle heeft waargenomen, hoe plotseling eene soort van bergplanten verdwijnt. Het zelfde feit is door e. forbes waargenomen toen hij de diepten der zee met de dreg onderzocht. Voor hen, die het klimaat en de physische voorwaarden des levens houden voor de groote werkers der verspreiding van dieren en planten, moeten die feiten onverklaarbaar zijn; wijl het klimaat en de hoogte of de diepte ongevoelig en niet eensklaps veranderen. Doch hij, die in acht neemt dat bijna elke soort onophoudelijk in getal zou toenemen, indien zij niet door de mededinging van andere soorten werd gekeerd; dat bijna alle soorten op anderen azen, of aan anderen tot prooi dienen, in één woord dat elk bewerktuigd schepsel middellijk of onmiddellijk op de naauwste wijze verbonden is met andere bewerktuigde wezens—moet zien dat het gebied van de bewoners eener landstreek in 't geheel niet afhankelijk is van eene ongevoelige verandering der physische levensvoorwaarden, maar grootendeels van de aanwezigheid van andere soorten, door welke zij vernietigd wordt of waarmede zij moet