Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/28

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
14
INLEIDING.

van de minder begunstigde vormen veroorzaakt, en hoe zij aanleiding geeft tot hetgeen wij het uiteenspreiden der kenmerken willen noemen.

In het vijfde hoofdstuk zullen wij over de zamengestelde en nog altijd vrij onbekende wetten spreken, waardoor de wijzigingen en de veranderingen beheerscht worden.

In de vier volgende hoofdstukken behandelen wij de meest in het oog vallende en grootste bezwaren en tegenwerpingen tegen onze leer, namelijk: ten eerste hoe de overgangen ontstaan, dat is hoe het komt dat een eenvoudig wezen of een eenvoudig werktuig volmaakter en veranderd kan worden in een zeer zamengesteld wezen of in een zeer hoog ontwikkeld werktuig; ten tweede het instinkt of de zielvermogens der dieren; ten derde de verbastering of de onvruchtbaarheid der soorten en de vruchtbaarheid der rassen, indien zij onderling gekruist worden; en ten vierde de onvolledigheid der geologische gegevens.

In het tiende hoofdstuk zullen wij de geologische opvolging der bewerktuigde wezens beschouwen; in het elfde en twaalfde hunne verspreiding over de aarde; in het dertiende hunne rangschikking of wederkeerige verwantschappen, zoowel in den rijpen of volkomenen als in den embryonalen toestand. En eindelijk in het laatste hoofdstuk zullen wij een kort overzigt van het geheele werk en tevens eenige aanmerkingen ten besluite geven.

Het is geen wonder dat er nog zooveel onverklaarbaars is in het ontstaan der soorten en rassen, als men bedenkt hoe weinig wij nog weten van de wederkeerige betrekkingen der schepselen, die ons omringen. Wie kan zeggen waarom de eene soort wijd en breed is verspreid en groot van getal is, en waarom eene verwante soort een zeer naauw begrensd gebied heeft en klein is in getal? En toch zijn die verhoudingen van het hoogste belang, want zij bepalen den tegenwoordigen welstand en, naar ik geloof, den toekomenden bloei en de latere