Naar inhoud springen

Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/31

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
17
TAMME DIEREN ZIJN VERANDERLIJK.

gelijkblijvend waren en ook tevens verschillend van die waaraan de verwante soorten in den wilden staat, in den natuurstaat, waren onderworpen en blootgesteld. Er bestaat, dunkt mij, eenige waarschijnlijkheid dat, het gevoelen van andrew knight waarheid is, namelijk dat die verschillen gedeeltelijk te danken zijn aan overvloed van voedsel. Het is duidelijk dat de bewerktuigde wezens gedurende verscheidene generatiën aan de nieuwe levensvoorwaarden onderworpen moeten zijn geweest, om eene eenigzins belangrijke wijziging te kunnen vertoonen; en dat, als de bewerktuiging eens begonnen is veranderd te worden, zij gemeenlijk volhoudt met gedurende vele generatiën te veranderen. Er is geen enkel geval bekend dat een veranderlijk wezen opgehouden heeft veranderlijk te zijn, zoolang het zich onder de heerschappij van den mensch bevond. Onze oudste verbouwde planten, zooals tarwe en rogge, brengen nog dikwijls nieuwe verscheidenheden voort; onze oudste huisdieren zijn nog altijd vatbaar voor eene snelle wijziging of verbetering.

Er is gevraagd geworden in welk tijdperk des levens de oorzaken der veranderingen, welke zij dan ook mogen zijn, gewoonlijk haren invloed uitoefenen, hetzij in den volwassenen toestand, of in de jeugd, of gedurende de ontwikkeling van het embryo, of op het oogenblik der conceptie. De onderzoekingen van geoffroy st. hilaire bewijzen dat eene onnatuurlijke behandeling van het embryo monsters verwekt, en dat er geen bepaalde grens tusschen monsters en sommige verscheidenheden aan te wijzen is. Ik ben zeer genegen te vermoeden dat de meest voorkomende oorzaak van veranderingen te zoeken is in de mannelijke en vrouwelijke voorttelingwerktuigen, die reeds vóór het bedrijf der conceptie op de eene of andere wijze, misschien ziekelijk, aangedaan waren.

Verscheidene redenen doen mij dit gelooven: de voornaamste daarvan is het merkwaardige uitwerksel hetwelk de opsluiting op de verrigtingen van het voorttelingstelsel heeft. Dat stelsel schijnt veel gevoeliger dan eenig ander gedeelte der bewerktuiging