Naar inhoud springen

Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/38

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
24
OVER DE VERANDERINGEN IN DEN TAMMEN STAAT.

nakomelingen op den daaraan beantwoordenden tijd te voorschijn te komen, hoewel somtijds vroeger. In vele gevallen kan dit ook niet anders: de overerfelijke bijzonderheden der hoorns van het rund kunnen zich slechts dan en niet eerder bij het kalf vertoonen, dan ten tijde waarop de hoorns zich ontwikkelen; bijzonderheden van den zijdeworm vertoonen zich steeds, hetzij in den rups- hetzij in den poptoestand, op den zelfden tijd waarop zij bij de ouders waargenomen werden. Maar erfelijke ziekten en andere dergelijke omstandigheden doen mij gelooven dat de bovengenoemde regel bovendien in ruimeren zin gevolgd wordt, en dat, al is er geen reden op te sporen waarom zekere bijzonderheid zich op den eenen of anderen leeftijd moet vertoonen, zij toch altijd eene neiging vertoont om in de nakomelingen op den zelfden tijd te verschijnen, waarop zij bij de ouders voor het eerst verschenen is. Ik geloof dat deze regel van het hoogste gewigt is in de kennis van de wetten des embryonalen levens. Doch onze opmerkingen bepalen zich slechts tot het te voorschijn komen van eene bijzonderheid en niet tot de eerste oorzaak daarvan, welke misschien in de eitjes of in het mannelijke element reeds werkzaam is geweest. Wij zien bij het gekruiste jong van eene korthoornige koe en een langhoornigen stier, dat de lengte der hoorns, hoewel zich eerst veel later in het leven vertoonende, toch klaarblijkelijk aan het mannelijke element te danken is.

Wij moeten hier een enkel woord spreken over hetgeen sommige natuurkundigen beweren, namelijk dat onze tamme huisdieren, zoodra zij in den wilden staat kunnen terugkeeren, langzaam maar zeker wederom de oorspronkelijke kenmerken van den wilden voorvader verkrijgen. Daaruit heeft men willen beweren dat men niet van tamme rassen tot wilde soorten mogt besluiten. Ik heb vruchteloos getracht te ontdekken op welke bepaalde feiten de bovengemelde stelling mogt steunen, en het bewijs dat zij waarheid is zou hoogst moeijelijk te