Naar inhoud springen

Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/39

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
25
HET TERUGKEEREN TOT DEN VOOROUDERLIJKEN VORM.

leveren zijn: wij mogen veilig stellen dat het voor eene menigte rassen van tamme dieren volkomen onmogelijk is om in den wilden staat te leven. In vele gevallen weten wij niet hoe en wat de wilde stam was, en kunnen derhalve onmogelijk uitmaken of er de eene of andere terugkeer heeft plaats gehad of niet. Het zou noodzakelijk zijn, ten einde eene kruising met hare gevolgen te beletten, dat slechts een enkel ras in een nieuw vaderland vrij gelaten werd. Ik stem toe dat het waar is dat sommige rassen nu en dan in sommige kenmerken tot den voorouderlijken vorm terugkeeren. Het is niet onwaarschijnlijk dat, als het mogelijk was om gedurende verscheidene generatiën aaneen, b. v. de verschillende verscheidenheden van kool op een zeer schralen grond te verbouwen, zij grootendeels ja zelfs wel geheel en al tot de oorspronkelijke wilde koolplant zouden terugkeeren. Dat men die terugkeer voor een groot gedeelte aan den invloed van den schralen bodem moet toeschrijven, is vrij duidelijk. Doch hetzij die proefneming gelukte of niet, zij is voor onze redenering niet van belang, want door die proefneming zijn de levensvoorwaarden veranderd geworden.

Als men aantoonen kon dat onze huisdieren duidelijk naar terugkeer streefden, dat is als zij hunne verkregene kenmerken verloren terwijl zij in de zelfde omstandigheden bleven verkeeren, en terwijl zij in groote kudden bij elkander leefden, zoodat eene vrijwillige kruising de ontwikkeling van sommige toevallige afwijkingen door wederzijdsche vermenging zou kunnen beteugelen—in dat geval stem ik toe zouden wij niet van tamme rassen tot soorten mogen besluiten. Maar er is geen schaduw van waarschijnlijkheid ten voordeele van dat gevoelen: te beweren dat wij niet in staat zijn om gedurende eene eindelooze reeks van generatiën trekpaarden en harddravers, runderen met korte en met lange hoorns, duiven met paauwstaarten en met befjes aan te fokken, of sappige boomvruchten te kweeken, is iets wat door de ondervinding ten