Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/40

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
26
OVER DE VERANDERINGEN IN DEN TAMMEN STAAT.

volle gelogenstraft wordt. Ik stem toe dat als in den natuurstaat de levensvoorwaarden veranderen er ook zeer waarschijnlijk terugkeer en veranderingen van sommige kenmerken gezien zullen worden, maar de natuurkeus zal bepalen, gelijk wij later willen behandelen, in hoe verre de nieuwe, op die wijze opgekomene kenmerken zullen blijven bestaan.

Beschouwen wij de erfelijke verscheidenheden of rassen onzer huisdieren en onzer verbouwde planten, en vergelijken wij die met naverwante soorten, dan vinden wij veelal in elk tam ras, zoo als wij reeds aangetoond hebben, eene geringere eenvormigheid van kenmerken dan in de echte soorten. Ook hebben de tamme rassen van zekere soort dikwijls een min of meer monsterachtig karakter. Ik bedoel hiermede dat, ofschoon zij slechts in verscheidene zeer geringe punten van elkander en van andere soorten van het zelfde geslacht verschillen, zij echter zelfs in den hoogsten graad in het eene of andere deel onderscheiden zijn, zoowel het eene ras vergeleken met het andere, als ook indien men zeker ras vergelijkt met alle wilde soorten, waaraan dat ras het naast is verwant. Met deze uitzonderingen—daarbij ook gerekend de volkomene vruchtbaarheid der rassen die onderling gekruist worden—een onderwerp waarover wij later zullen spreken—verschillen de tamme rassen van eene soort op de zelfde wijze van elkander, mits veelal in minderen graad, dan naverwante soorten van een en het zelfde geslacht in den natuurstaat van elkander onderscheiden zijn. Dit moeten wij toestemmen als wij zien dat er naauwelijks een tam ras van dieren of planten aan te wijzen is, hetwelk niet door sommige natuurkundigen voor niets meer dan eene toevallige afwijking is verklaard geworden, terwijl het door anderen voor eenen afstammeling van eene oorspronkelijk verschillende soort is gehouden. Als er een wel kenbaar onderscheid bestond tusschen tamme rassen en soorten, zou men in dit opzigt voorzeker niet zooveel twijfel en onzekerheid aantreffen. Men heeft dikwijls beweerd dat tamme rassen niet van elkander verschil-