Naar inhoud springen

Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/54

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
40
OVER DE VERANDERINGEN IN DEN TAMMEN STAAT.

was dat elk hoofdras van eene verschillende soort afstamde. Van mons zegt in zijne verhandeling over peren en appels, dat hij volstrekt niet gelooft dat de verschillende verscheidenheden van appels uit zaden van den zelfden boom ontstaan kunnen zijn. En zulke voorbeelden zou men in menigte kunnen vinden. De verklaring is dunkt mij niet moeijelijk: door langdurigen omgang met en gezet waarnemen van de verschillende rassen leeren zij de verschillen tusschen die rassen zeer naauwkeurig kennen, en ofschoon zij zeer goed weten dat elk ras aan geringe wijzigingen onderworpen is—want door zulke geringe wijzigingen uit te kiezen, behalen zij juist de uitgeloofde prijzen op tentoonstellingen—zoo ontbreekt hen toch eene algemeene kennis, en maken zij in hunne gedachten nooit eene optelling van zulke geringe wijzigingen, gedurende vele achtereenvolgende generatiën al meer en meer opgestapeld, om te zien hoe groot de som is, die daardoor wordt verschaft. En zouden dan de natuurkundigen, die gewoonlijk veel minder dan de veefokker weten van de wetten der overerving, die veel minder dan hij bekend zijn met de schakels der lange keten van opvolgende generatiën, en die echter stellen dat onze tamme rassen van gelijke ouders afstammen—zouden dan, vragen wij, de natuurkundigen niet gedwongen worden om op hunne hoede te zijn dat zij zelven niet belagchelijk worden, als zij lagchen over het denkbeeld dat de soorten in den natuurstaat lijnregt van andere soorten afstammen, dat is dat de eene soort uit de andere is ontstaan?




OVER DE KUNSTKEUS.


Laat ons nu eens vlugtig nagaan op welken weg de tamme rassen, hetzij uit eene soort hetzij uit verscheidene verwante soorten, zijn ontstaan. Misschien zal de onmiddellijke invloed van uitwendige levensvoorwaarden, en misschien zal ook de