Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/63

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
49
UITWENDIGE KENMERKEN.

kunnen bestaan en zich ontwikkelen: derhalve zullen er in dit geval door de natuurkeus, gelijk wij in het vervolg uitvoeriger zullen aantoonen, twee onderrassen kunnen gevormd worden. Dit nu verklaart ons ten deele hetgeen door sommige schrijvers opgemerkt is, namelijk dat de rassen die in het bezit van wilde volkeren zijn, meer het voorkomen van soorten hebben dan de rassen die door beschaafde volken worden gehouden.

Na al hetgeen wij hier reeds over den grooten invloed van de keus des menschen gezegd hebben, wordt het duidelijk hoe het komt dat onze huisdieren zoo volkomen beantwoorden aan de behoeften of aan den smaak van den mensch. Het spreekt van zelf dat hij juist de zoodanigen heeft uitgekozen, die het meest aan zijn doel beantwoordden. Wij kunnen, dunkt mij, daardoor ook begrijpen hoe het komt dat onze tamme rassen zoo veelvuldig een abnormaal karakter vertoonen; en verder, dat zij veelal uitwendig zooveel en inwendig zoo hoogst weinig van elkander verschillen. Het is zeer moeijelijk om eene andere afwijking te kiezen dan zulk eene die uitwendig zigtbaar is, en bovendien slaat men gewoonlijk zeer weinig acht op inwendige eigenschappen. De mensch kan slechts eene keuze doen uit zulke afwijkingen, die hem eerst door de natuur, al is het in zeer ligten graad, verschaft worden. Geen mensch zou ooit trachten een paauwstaart te maken, voordat hij eene duif zag, welker staart op eene ongewone wijze ontwikkeld was, en ongewoon gedragen werd; of een kropper, voordat hij eene duif met een eenigzins ongewoon grooten krop zag—hoe ongewoner en vreemder het eene of andere karakter was, des te meer moest het zijne aandacht treffen. Doch de uitdrukking, die ik hier boven bezigde, "het maken van een paauwstaart," is in de meeste gevallen ongetwijfeld zeer onnaauwkeurig. De man, die het eerst eene duif met een eenigzins breederen staart dan gewoonlijk uitzocht, kon niet vooruitzien en kon er zelfs niet over denken hoe de nakomelingen van die duif eens zouden worden, door eene langdurige, half onopzettelijke en half voorbe-