Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/91

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
77
BELETSELEN VOOR DE VERMEERDERING.

gebragt wordt al zeer groot zijn, of de soort zal uitsterven. Het volle getal van zekere soort van boomen die gemiddeld duizend jaren oud worden, zou bestaan kunnen blijven, indien er door elken boom slechts één zaadkorrel in de duizend jaren werd voortgebragt, vooronderstellende dat die zaadkorrel nooit werd vernietigd en altijd eene geschikte plaats kon vinden om te ontkiemen. In alle gevallen hangt derhalve het gemiddelde getal van eene soort van dieren of van planten slechts middellijk af van het getal eijeren of zaadkorrels.

Bij elke beschouwing der natuur is het zeer noodzakelijk steeds de voorgaande opmerkingen in gedachten te houden. Wij moeten nooit vergeten dat elk bewerktuigd wezen rondom ons zooveel mogelijk naar vermeerdering in getal streeft; dat elk wezen in zeker tijdperk zijns levens een strijd te voeren heeft; dat ouden of jongen onvermijdelijk vernietigd worden, hetzij geregeld gedurende elke generatie, hetzij nu en dan, of met tusschenpoozen. Zoodra de vernietiging slechts in het minst verflaauwt, rijst ook tevens het getal eener soort en wel meestal oogenblikkelijk.

De oorzaken, die het natuurlijke streven van elke soort om in getal toe te nemen, beteugelen, zijn veelal vrij moeijelijk aan te wijzen. Beschouw de krachtigste soorten: in hoe grootere menigte zij voorkomen, des te sterker wordt ook het streven om in getal toe te nemen. Wij kennen in geen enkel geval de perken daarvan. Doch dit zal niemand verwonderen die nadenkt hoe onbekend wij in deze zaak zijn, zelfs ten opzigte van het menschelijke geslacht, dat evenwel zooveel beter bekend is dan eenige diersoort. Dit onderwerp is door vele schrijvers met veel talent behandeld, en in het vervolg van dit werk hoop ik het noodige te zeggen over de oorzaken, die de al te groote vermeerdering der wezens beletten of beteugelen, en wel bijzonder in betrekking tot de verwilderde dieren van Zuid-Amerika. Hier willen wij slechts eenige opmerkingen mededeelen. Het schijnt dat in het algemeen de eijeren of zeer jonge dieren het meest te lijden hebben, doch dit is niet onvoorwaardelijk