Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/102

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Samen te loopen tusschen breede zeeën
en landeilanden als wij samen deeën,
samen te eten van de grijze lucht —
en aldoor door dat éénzelfde en geducht
uitgaan te voelen tot elkander heen.
en niets te zeggen, arme menschetweeën
wel naast elkander maar toch gansch alleen,
uw handen naast mij op en neer zien gaan
en uwe oogen in het opwaarts gaan
over mij voelen — hoor de breede zee
wellend en komend met een zelfde tree.

Wacht maar naar de winternachten
al wat in mijn gedachten
weenende zit mijn kind,
o mijn bleek meisje ge vindt
het in de stille mistezeeën,
treed dan binnen die winterweeën,
zwem er als zilvervisch,
waad er wijdarmig, er is
zilveren licht wel hier en ginder,
daar komt een adem, een wind er