Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
En ik zelf liep zoo te ademen
de heet verbrande wademen
der lucht, die van zelf doet drenken
keelen en vol beschenken.

Ik ademde licht tevree,
alleen des avonds dee
ik de oogen der dingen toe,
dan was àl om me moe
en wou me ook niet meer aanzien —
elk ding werd zwart van aanzien.

Ik heb honger gekregen,
ik voelde de leege
holen in mij worden des nachts,
in mij is onverwachts
verlangen gekomen,
o mijne leege armen,
o mijn oogen, o mijn arme
verlangende ooren en zoomen
van mijn bloedenden mond —
Sidderd' ik toen, rondom me stond
bleek en flauwoogig het lichten
van al de wereldgezichten.