Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/44

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
zit hij alleen met heete lippen,
roode jonkvrouwen houden de slippen
van zijnen mantel, kom die hij wacht —
rondom duistert de purpere nacht.

Rondom duistert de purpere nacht,
kom keer weer, o kom die hij wacht,
ik ben zijn trouwe roode trompetter,
om en om ga ik, één gedacht
waait mij voort en dreunt geschetter
uit mijnen rooden mond die lacht,
lacht van de weerpijn die zijn hett'er
brandt in mijn rooden armen mond,
'k wilde dat ik u weder vond —
kom keer weer, zijn liefste, hij wacht
in purperrooden gloenden nacht.

Die roode kersen, die roode drank
stroomde en viel vergeefs, die rank
bleef eenzaam in den dorren nacht,
heeft den vogel niet weergebracht.




De avond aâmt nu haar goudgroene licht,

waar is uw gezicht, waar is uw gezicht?

op aarde staat een altaar opgericht,
groenege takken branden rook en licht,
waar is uw gezicht, waar is uw gezicht?