Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/46

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
De zon heeft toen zelf een lied gezongen,
ik had mijn handen gewrongen
omhoog, mij was zoo erg, erg bange,
ik was zoo flauw en zoo moe van verlangen.

Ik heb hem gevraagd te lachen,
zelf kon 'k niet wagen,
mij dacht ze zou komen op zijn verlangen.

"Ik ga zelf op en kom gereden aan,
prachtige stralen vliegt nu af en aan,
regenwolken regent nu daarneer,
regenboog span u over het zeemeer.

Regen verguld u tot een gouden net,
wereld spreid u tot een goudzijden bed,
zee'n omvalt met een goudwaterval
gouden appel der aard van overal.

Regenwolken nu niet meer,
regenbogen gaat nu ver
kleurige sluiers uiteen scheuren,
wereld ontsluit de hooge deuren,
goudene ruimten opent u —
gouden licht, goud schaduw.

Komt tot mij al wie vergieten
ziel in goud in grooten stoet,
stralen die het leven lieten
nu terug mij tegemoet. —