Naar inhoud springen

Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/68

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
in de waterpoelen van licht —
vonkelde haar gezicht —

hingen haar bloemekens, haar witte lichtharten
open en bloot te wachten,
in den sneewigen zomer
de sneewlichtdroomer
de zon omregende haar
handen met stuifsneew klaar,
in de dooiende nachten
de maansneewvachten
behingen haar stille ooren —
ze zat naar het vallen te hooren
van 't opene sneewbloemgloren,
maansneewbloemen hooggeboren ,
die spraken met geele monden
al in het ronde, —
de lichte winden
die trippelhinde
woeien naar voor, naar ver —
o een verloren veer —
maar een lichtgeschuim, maar een vonkelsel,
maar een licht'ge luim, maar karbonkelsel,
maar een sneewween' lachsneew' meid
o hare vroolijkheid,
o hare droevigheid
sneewden wel wijd en zijd.