Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/69

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Haar oogen begonnen te gloren,
haar handen kwamen naar voren
meer en meer, meer en meer —
ze voelde uit zich verloren
veel gaan, ze wou toebehooren
teer, o teer.

En het ooglichten begon
en het hoog opkijken,
en het opschrikken begon
en het heel ver wijken —
het wegsneewen als sneeuwjacht
en het voetvluchten heel zacht,
en het heel zacht in zich denken,
en dan weer het wilde krenken
der vingeregrepen
en het zacht gegrepen
hoofdhaar en het liggen neer
en 't wreede levensbegeer.

En het bloedproeven begon,
het wijnroodbloede —
en het volgroeien begon
en hartstormwoede
en het heenloopen en het wederkeeren
en het wrang gepijn, het diepe zeere
leeg zijn en hongeren heel alleen,