Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/81

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Ik zat eens heel alleen te denken
aan een gedachtezee, het krenken
van geele golfjes kriebelde mijn voet,
ik voelde als zoet lachen in me, zoet.

Een murmelwindje floot me om de beenen
lang blikkend schoven zich de golven henen
verlangend, en ze veinsden hunnen lach,
ze weenden dàn als ik ze niet meer zag.

En stil begonnen toen de bleeke misten
knievouwend op te staan en in de risten
àl voort te gaan, de murmelwind werd koud,
de mistewang en waterwange blauwt.

En toen kwam ze aangegleden
over het ijswater —
voeten haar kletteren deden,
handen met handschater,
lichtend verrezen òm de witte misten
kijkende lichtoogig of ze vergiste
zich met te komen, maar ze weigerde néén —
o weenen, weenen, weenen
deed ze met geween.