Pagina:Herman Gorter, Verzen (1890).pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Weenen, weenen, weenen,
lachen, lachen, lachen,
ik wist niet of druppelen schenen,
ik wist niet wat oogen zagen —
gleden haar koude handen,
vielen haar marmerwangen
dicht voor me neer, eilanden
licht zag ik in verlangen —
zee, hare oogen blinken,
deed ze toch nederzinken
stillekens, smeltend, nevelend aan mijn voet —
spraakademen, oogademen, handademen, haarademen riekten zoet.


Weenen weenen weenen,
lachen lachen lachen,
ik weet niet wat er uitschene,
ik weet niet wat er uitzage
over mijn strakke oogen
sloegen de neergebogen
nevelen van haar om dicht in mijn mondkeel stom,
drongen haar nevelen,
lichaam te omrevelen
vielen hare lichtzeilen,
sloegen haar vlamwaden
mistvonkelsel beladen
dooddronken, neergelegen, bleef ik wijlen.