wier taak zoude zyn, onzen geëerbiedigden Koning te smeeken:
- Slechts zulke gouverneurs, officieren en beambten te benoemen, die geacht kunnen worden vasttestaan, in het ware geloof.
- Den Javaan te doen vergunnen de kazernes, alsmede de op de reeden liggende oorlogs- en koopvaardyschepen te bezoeken, om door ’t verkeer met nederlandsche soldaten en matrozen te worden opgeleid tot het Godsryk.
- Te verbieden, bybels of godsdienstige traktaatjes in drankhuizen te doen aannemen in betaling.
- Te doen opnemen in de voorwaarden der amfioenpacht op Java, de bepaling: dat er in elke amfioenkit een voorraad bybels moet aanwezig zyn, in verhouding met vermoedelyk getal bezoekers van zoodanig gesticht, en dat de pachter zich verbinde geen opium te verkoopen, zonder dat de kooper een godsdienstig traktaatje daarby neme.
- Te gelasten dat de Javaan door arbeid tot God worde gebracht.
- Het geven van ruime bydragen aan de zendelingsgenootschappen.
Ik weet wel dat ik dit laatste punt reeds onder nummer één heb opgegeven, maar hy herhaalde het, en deze overtolligheid komt my, in het vuur der rede, zeer verklaarbaar voor. (76)
Doch, lezer, hebt gy op nummer 5, e gelet? Welnu, juist die voorslag herinnerde my zoo aan de koffiveilingen, en aan de voorgewende onvruchtbaarheid van den grond te Lebak, dat het u nu niet meer zoo vreemd zal voorkomen, als ik verzeker dat dit punt sedert woensdag avend geen oogenblik uit myn gedachten geweest is. Dominee Wawelaar heeft de berichten der zendelingen voorgelezen, niemand kan hem dus een grondige kennis der zaken betwisten. Welnu, als hy, met die rapporten voor zich, en met het oog op God,