Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/219

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
207

Hoe dit zy, het duel was daar in dien tyd aan de orde van den dag, en meer dan eens is ’t gebeurd dat ik twee samenkomsten had op een ochtend. O, er is iets zeer aantrekkelyks in het duel, vooral met de sabel, of «op» de sabel, zooals ze ’t noemen…ik weet niet waarom. Ge begrypt echter dat ik nu zoo-iets niet meer doen zou, ook al ware daartoe zooveel aanleiding als in die dagen…kom eens hier, Max — neen, vang dat beestje niet — kom hier? Hoor eens, je moet nooit kapellen vangen. Dat arme dier heeft eerst langen tyd als rups op een boom rondgekropen, dat was geen vroolyk leven! Nu heeft het pas vleugeltjes gekregen, en wil wat rondvliegen in de lucht, en zich vermaken, en ’t zoekt voedsel in de bloemen, en doet niemand leed…kyk, is ’t niet veel aardiger het daar zoo te zien rondfladderen?


Zoo kwam ’t gesprek van de duellen op de vlinders, op de ontferming des rechtvaardigen over zyn vee, op het dierenplagen, op de loi Grammont, op de Nationale Vergadering waarin die wet werd aangenomen, op de republiek, en op wat niet al!


Eindelyk stond Havelaar op. Hy verontschuldigde zich by zyn gasten, wyl hy bezigheden had. Toen de kontroleur hem den volgenden morgen op zyn kantoor bezocht, wist hy niet dat de nieuwe adsistent-resident den vorigen dag na de gesprekken in de voorgalery, was uitgereden naar Parang-Koedjang — het distrikt der «verregaande misbruiken» — en eerst dien ochtend vroeg van daar was teruggekeerd.

 

 

Ik verzoek den lezer te gelooven dat Havelaar te wellevend was om aan zyn eigen tafel zooveel te spreken als ik in de laatste hoofdstukken heb opgegeven, en waardoor ik op hem den schyn laad alsof hy zich meester zou hebben gemaakt van ’t gesprek, met verwaarloozing der plichten van een