Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/324

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

voor dat verzuim.

Ik neem de vryheid u te verzoeken my in de gelegenheid te stellen myn schryven van gisteren te rechtvaardigen, en my te vrywaren voor de mislukking myner pogingen om de afdeeling Lebak te bevryden van de wormen die sedert menschen-geheugenis knagen aan haar welvaart.

Het is daarom dat ik op-nieuw zoo vry ben, u te verzoeken myne handelingen ten deze—trouwens alleen bestaande in onderzoek, rapport en voorstel (169) — wel te willen goedkeuren, den Regent van Lebak, zonder voorafgaande direkte of indirekte waarschuwing van hier te verwyderen, en voorts te doen instellen een onderzoek naar hetgeen ik meedeelde in myn schryven van gisteren N° 88. (170)

De Adsistent-resident van Lebak,
Max Havelaar

Deze bede om de schuldigen niet in bescherming te nemen, ontving de Resident onderwege. Een uur na zyn komst te Rangkas-Betoeng legde hy een kort bezoek by den Regent af, en vroeg hem by die gelegenheid: wat hy kon inbrengen tegen den Adsistent-resident? en: of hy, Adhipatti, geld noodig had? Op de eerste vraag antwoordde de Regent: "niets, dat kan ik bezweren!" Op de tweede antwoordde hy toestemmend, waarop de resident hem een paar bankbriefjes gaf, die hy—voor de gelegenheid meegebracht!—uit zyn vestzak haalde. Men begrypt dat dit geheel buiten Havelaar omging, en straks zullen wy te weten komen hoe die schandelyke handelwyze hem bekend werd. (171)

Toen de resident Slymering by Havelaar afstapte, was hy bleeker dan gewoonlyk, en zyn woorden stonden verder van elkander dan ooit. Het was dan ook geen geringe zaak voor iemand die zóó uitmuntte in "schipperen" en jaarlyksche rustverslagen, zoo op-eenmaal brieven te ontvangen waarin geen