Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/37

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
25


Tot de laatste snik van ’t leven
Me in een beter vaderland
Eind’lyk haar zal wedergeven…
’k Had begonnen haar te minnen!

Wat is min die eens begon,
By de liefde mèt het leven
’t Kind door God in ’t hart gedreven
Toen het nog niet staam’len kon?
Toen het aan de moederborst,
Nauw den moederschoot onttogen,
’t Eerste vocht vond voor den dorst,
’t Eerste licht in moederoogen?

Neen, geen band die vaster bindt,
Vaster harten houdt omsloten,
Dan de band, door God gesloten
Tusschen ’t moederhart en ’t kind!

En een hart, dat zóó zich hechtte
Aan het schoon dat even blonk,
Dat me niets dan doornen schonk,
En geen enkel bloempje vlechtte…
Zou datzelfde hart de trouw
Van het moederhart vergeten?
En de liefde van de vrouw
Die myn eerste kinderkreten
Opving in ’t bezorgd gemoed?
Die my, als ik weende, suste,
Traantjes van de wangen kuste,
Die my voedde met haar bloed?

Moeder! wil het niet gelooven,
By den hemel die my ziet,
Moeder! wil het niet gelooven,
Neen, uw kind vergat u niet!

’k Ben hier vèr van wat het leven
Ginds ons zoets en schoons kan geven,