Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
4
DE KERSTROOS.


Hieruit volgt reeds vanzelf dat men ze wel als tegen ons klimaat bestand kan beschouwen, maar toch niet onvoorwaardelijk. Op zulke plaatsen immers zitten ze den geheelen winter door diep onder de sneeuw, zoodat ze er, hoe streng de winter zich daar ook toont, van dezen weinig te lijden hebben; terwijl die, welke lager in bosschen groeien, waar de sneeuw wellicht niet zoo hoog ligt, ja mogelijk tijdelijk zelfs in den winter verdwijnt, toch steeds meer beschut staan dan dit in den regel in onze tuinen het geval is. Ze hier een weinig te dekken is daarom een niet te versmaden voorzorgsmaatregel, ofschoon een sneeuwlooze winter toch al zeer streng zou moeten zijn, wilden ze bevriezen. Onder turfmolm (beter dan blad) ontwikkelen zich echter de bloemkoppen veel gezonder, dan wanneer die, door aanvankelijk zacht weer half tot ontwikkeling gekomen, allicht door late strenge vorst overvallen worden.

 

Toen ik in 1868 van deze fraaie vaste plant in het plaatwerk Flora een zeer fraaie en getrouwe, door Wendel geteekende, afbeelding publiceerde,[1] uitte ik daarbij de klacht dat ze aan zoovelen onbekend was. Nog verscheidene jaren daarna bleef ze veronachtzaamd, maar in den laatsten tijd is dit veel beter geworden, vooral sedert men hare waarde als kamerplant leerde kennen, en ze in massa inzonderheid uit Oostenrijk voor betrekkelijk lagen prijs werden aangeboden. Wanneer toch eenigszins sterke planten in het najaar in potten gezet en deze in een kouden bak bewaard worden, bloeien ze reeds vroeg in den winter, hetwelk men willekeurig nog kan vervroegen, door ze een weinig te forceeren, wat echter zoo min noodig als wenschelijk is.

Wanneer men nu daarbij zooveel mogelijk zorg draagt dat

  1. Zie: Helleborus niger in Flora, 1868 (Wikisource-ed.)