Naar inhoud springen

Theo van Doesburg/De taak der nieuwe architectuur/3

Uit Wikisource

De taak der nieuwe architectuur [3]

Auteur Theo van Doesburg
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Datering in Bouwkudig Weekblad, 42e jaargang, nummer 2 (8 januari): pp. 8-10.
Bron Architectuurtijdschriften - Bibliotheek TU Delft 1 en

2

Auteursrecht Publiek domein

[8]

DE TAAK DER NIEUWE ARCHITECTUUR

(naar aanleiding van „Schoonheid in Samenleving” door DR. H. P. BERLAGE. W. L. & J. Brusse's Uitgevers-Maatschappij. Rotterdam).

DOOR THEO VAN DOESBURG.

Vervolg van blz. 285. Slot.

                                                      

      „Problème d'époque et d'esthétique contemporaine: tout conduit à la réinstauration des volumes simples: des rues, des usines, des grands magasins, tous les problèmes qui se présenteront demain sous une forme synthétique, sous des vues d'ensemble qu'aucune autre époque n'eut jamais

 

Le Corbusier-Saugnier.

      Wanneer een werk, waaraan de bedoeling een kunstwerk voort te brengen niet ten grondslag ligt, in staat is een „schoonheidsontroering” op te wekken (vergelijk Dr. H. P. Berlage blz. 117) wat doet het er dan ten slotte toe of aan dit werk een nuttigheidsvraag ten grondslag ligt inplaats van de persoonlijke esthetische willekeur. Wanneer kunst die bepaalde houding is waardoor ons de schoonheid wordt geopenbaard, waarom zou een ijzeren brug of graansilo dan niet tot de kunst gerekend kunnen worden. En wel tot kunst met een groote K? Juist door het feit, dat wij zoovele slechte en quasi-kunstwerken te danken hebben aan het esthetisch a priori, heeft de nieuwe generatie zich met walging afgewend, niet slechts van deze soort opzettelijk gemaakte kunstwerken, maar van de kunst zelf. Zoo ontstond er een bijzondere voorliefde voor de onopzettelijk, uit de industrieele ontwikkeling „ontstane” kunstwerken. En het valt ook niet te verwonderen dat uit een tot het uiterste doorgedreven industrieele cultuur de nieuwe schoonheidsvorm ontstaan kon. De beteekenis van dezen nieuwen schoonheidsvorm wordt ook door Dr. Berlage erkend.
      „Welnu de industrieele techniek, het machinale bouwwerk heeft juist door zijn rationeele samenstelling de moderne bouwkunst beïnvloed; maar bovendien kan men deze techniek niet negeeren. Want de moderne bouwmeester moest wel gebruik maken van de bouwkunst van den ingenieur, omdat de ruimte welke deze tijd noodig heeft niets anders dan met behulp van de industrieele techniek kan worden overspannen.
      Alle hulpmiddelen der zoogenaamde „Schoone bouwkunst” bleken daartoe te falen” (blz. 117). Op blz. 116 lezen wij: „De industrieele techniek der ingenieurs bracht bouwwerken tot stand, aanvankelijk zooals men dacht zonder eenige schoonheid, zoowel door de soort van de bouwwerken, als door de keuze van hun materiaal. Niemand begreep toen dat in de vermeende tegenstrijdigheid tusschen het werk van den ingenieur en dat van den architect het geheele wanbegrip der latere tijden is vervat betreffende de waardeering der bouwkundige Schoonheid” (cursiveering van mij v. D.). Ofschoon hierin een onmiskenbare erkenning is uitgesproken voor de onopzettelijke, industrieele bouwkunst, wordt op andere bladzijden gedurig betoond dat „Bouwkunst versierde constructie is” en dat „met de bedoeling dus het bouwkunstig kunstwerk en daarmede ook de stijl ontstaat” (blz. 22).
      Ofschoon het er mij in deze studie niet om te doen is, de vele tegenstrijdigheden in dit werk aan te toonen, (tot die tegenstrijdigheden behooren zeer zeker ook de onbeduidende, klassieke, geometrisch-symmetrische, konijnenburgsche teekeningen boven de hoofdstukken) is deze tegenstrijdigheid te kardinaal om haar niet onder de aandacht te brengen. Zij wijst op een innerlijk conflict in den schrijver die met de eene helft van zijn wezen leeft in het verleden, met de andere leeft in het heden. Het wil mij,

8


[9]

bij aandachtige lezing, voorkomen dat de schrijver zelf niet tot een oplossing gekomen is betreffende de verhouding van den nieuwen tot den vroegeren tijd. Vandaar de domineerende onzekerheid, de poging zichzelf ook bij monde van anderen tot klaarheid te brengen. Vandaar ook de angst tot het trekken van, wat ik, de architectonische consequentie zou willen noemen. Vandaar ook de dialectische tegenspraken, die ik hier niet critisch wil analyseeren, omdat ik dan genoodzaakt zou zijn, dekking te zoeken bij een der systematische denksystemen die, uit oorzake van onze nieuwe paradoxale levensopvatting en de relativiteit van alle quasi-objectieve waarheid, voor den nieuwen mensch totaal zonder zin meer is.

      Het is van meer belang te beseffen, dat de nieuwe generatie, (ja, ja de dadaïsten medegerekend) een cultuur inluiden van den geest inplaats van een cultuur van de ziel. De sentimenteele belasting heeft de kunst volkomen „erlegigt”. De kunst als object van onze zieligheid is volkomen uitgeput. De gevoelsas is versleten. Het socialisme is slechts elementair niet geestelijk, en kan, hoe waardevol en noodwendig ook, de kunstzin geen nieuwe as zijn. En dit om de eenvoudige reden, dat zij ontspringt uit dezelfde sentimenten, die door de kunst reeds volkomen zijn uitgeput. De kunstenaars kunnen deze sentimenten dus niet meer als realiteit beleven. Integendeel zij keeren zich tegen het sentiment en dwingen met hun werk het levensprobleem op een hooger plan te herzien. Dit geldt ook voor de architectuur en wel voornamelijk voor die welke uit het leven zelf te voorschijn komt.

      De vroegere (romantische) kunstopvatting ontwikkelde zich in een tijdperk waarin kunst en bedoeling synoniem waren. Aan kunst lag de bedoeling, door het subjectieve accent schoonheidsontroering op te wekken, ten grondslag. Zij was individueel, beperkt, ongeschikt voor een collectieven stijl. Elk werk waarin die bedoeling niet voorafging, was of geen of per ongeluk een kunstwerk, doch bleef altijd beneden de subjectieve kunstuitdrukking.
      In de z.g.n. vrije kunsten leidde dit tot de meest willekeurige kunstproductie en wanneer met „kunst” bedoeld wordt een opzettelijke prikkeling van wat wij schoonheids-emotie noemen dan is het niet alleen onze plicht ons tegen deze soort van kunstuitingen te keeren, maar tegen de kunst zelf. De opzettelijkheid, veiligheidsklep voor onze geestelijke inpotentie, in ons zelf te overmeesteren.
      Het is de taak der architectuur zich uit een door en door gezonde objectieve levenshouding, een objectieve schoonheid te realiseeren. Het ligt ook geheel in de lijn der omstandigheden, mogelijkheden en reëel-maatschappelijke verhoudingen uit onze monumentale levenshouding een monumentale bouwkunst voort te brengen. Het is niet voldoende te beseffen dat bouwkunst geen versierde constructie, of een geheimzinnig gedoe van gangen en portalen is, maar evenwichtige ruimte-indeeling van de constructie uit. Het is noodzakelijk, dat deze constructie overwonnen wordt op het materiaal. (In baksteenbouw uitgesloten).
      Het is de taak der nieuwe architectuur zich naast het statisch begrip der ruimte (steun en last), — dat voor het afzonderlijke huis en voor het losse schilderij of beeld nog zin kon hebben, — het dynamische ruimte-begrip te veroveren, welke begrippen zich in het stadsbeeld als eenheid zullen realiseeren.
      De stedenarchitect zal ook den tijd gaan beseffen als uitdrukking-moment der ruimte. En inplaats van deze beide levensassen, waarom onze levenservaring zich beweegt, afzonderlijk te stellen als „huis” en „ornament” of ze te symboliseeren in het kruis of ze te vorderen van een „godsidee” (stations van den menschelijken geest!) zullen ze als schoonheid van hoogere orde, wijl uit den geest, ge-re-a-li-seerd worden in het stadscomplex.
      De ruimte als bewegingsmoment de fantaseeren (zooals Bruno Taut en Belling, deze laatste in zijn Tanzkasino te Berlijn) door een willekeurige breking en verschuiving van vlakken, is even willekeurig als een versierde Rococogevel.

9


[10]

      Het dynamische ruimteprinciep is tot nog toe het zuivers gerealiseerd in de ingenieurswerken, de bruggen, de silo's, de fabrieken, de auto's en in de monumentale huizencomplexen.
      Het is ten slotte de taak der nieuwe architectuur zich te keeren tegen de gevoelsesthetiek en de mechanische esthetiek 1) consequent door te voeren.

      Weimar 31.12.20.
————————
      1) Ter nadere verklaring in een der volgende nummers:
      De mechanische esthetiek in de Bouwkunst.      v. D.

[...]

10