De Avondpost/Nummer 8801/Onafhankelijke bespiegelingen over de Kunst

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Onafhankelijke bespiegelingen over de Kunst [6]
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum Zaterdag 24 en zondag 25 januari 1914
Titel Onafhankelijke bespiegelingen over de Kunst (Vervolg), De Evolutie en Zending der Kunst.
Krant De Avondpost
Jg, nr ?, 8801
Editie, pg [Weekend], C 1
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Auteursrecht Publiek domein
[aflevering 1] · [aflevering 2] · [aflevering 3] · [aflevering 4] · [aflevering 5] · [aflevering 6] · [aflevering 7] · [aflevering 8]

[C 1]


[...]


Onafhankelijke bespiegelingen over de Kunst.

door Theo van Doesburg.

(Vervolg),

De Evolutie en Zending der Kunst.

      Het is noodig, dat wij een zoo volledig mogelijk begrip omtrent het ontstaan van Kunst en hare uitwerking op de menschheid hebben, om tot een juist inzicht te geraken wat tot de evolutie der Kunst en tot het volbrengen harer zending zal bijdragen.
      Godsdienst en Kunst hebben beide getracht te voorzien in de behoeften van de menschelijke ziel. Het zijn de behoeften naar het lichte, ware, warme en goede; de behoefte boven het alledaagsche, vergankelijke leven met zijn dood uit te ademen, de behoefte een onsterfelijk, hooger leven te kennen: den mensch van hetdierlijk leven te verlossen en op te voeren tot den drager van een hooger dan het dierlijk-sterfelijk leven.
      Tegenover deze behoeften staat de afschuw voor het onzekere, duistere, smartelijke; de afschuw voor den dood. Deze grondgevoelens treffen wij bij alle volkeren aan, onverschillig of zij een blanke of wel een zwarte huid hebben; onverschillig of zij de koude streken der aarde bewonen of de warme, waar de bamboe groeit; onverschillig of zij tot den stand der koningen of tot dien der bedelaars behooren.
      Welnu: er zou slechts één Teeken behoeven te bestaan, waarin de beste gevoelens der volkeren vereenigd waren, één Teeken verstaanbaar voor allen en in staat het diepste wezen van den Mensch te treffen om alle volkeren in één Gevoel te vereenigen.

      Het is de onveranderlijke zending der Kunst dit Teeken op te richten! Alles wat deze haar arbeid kan helpen verlichten is in de kunst goed; alles wat haar arbeid kan verzwaren en belemmeren, is in de kunst slecht. Slechts hierin schuilt de waardebepaling der toekomstige Kunst.
      Godsdienst en Kunst hebben beide, de een gesteund door de ander, dit Teeken pogen op te richten.
      In het verre verleden kregen deze grondgevoelens het eerst vorm door het scheppen van verband. Dit scheppen van verband bracht achtereenvolgens de familie, het gezelschap, den staat, het volk en volkerenverbonden voort. In het leven der volkeren traden kunst en religie hand aan hand op — bij de eerste Grieken ontstond zelfs de religie uit de kunst, welke de voornaamste plaats innam — met het doel de hoogste en beste gevoelens van het menschelijk ras te bezielen. Het lag in de bedoeling der echte Kunst, niet alleen het volk, waarin die kunst ontstond in één Gevoel te vereenigen, maar tevens andere volkeren en latere geslachten.
      Het wilde echter dat de vorm bij elk volk verschillend werd — door invloeden als: klimaat, temperament, voorstellingsvermogen enz. — hetgeen helaas eene noodwendige belemmering was tot het bereiken der hoogste algemeene Kunst en waardoor deze hare zending niet volbrengen kon. Hieruit dus: uit het verschil der vormen, werd het innerlijk gevoel, de geest der Kunst, als ’t ware bemanteld; bedekt! De waarde der Kunst hangt in de eerste plaats af van de gevoelssoort die zij inhoudt. De vorm en alles wat de uitvoering aangaat, komt in de tweede plaats. Daar nu het verbinden der volkeren in hare hoogste en beste gevoelens het onveranderlijk middelpunt en doel der groote kunst is, ligt het voor de hand, dat met kunst-evolutie niet bedoeld wordt de over-ontwikkeling en verfijning van den vorm, maar wel de steeds grootere uitbreiding der beste gevoelssoort...
      Onde de beste gevoelens moeten wij verstaan die welke een opbouwende kracht hebben en daarom van geestelijk-practisch nut zijn in het dagelijksch leven der volkeren. Lijnrecht in tegenstelling met de gevoelens welke een vernietigende kracht hebben (als: geweld, bloeddorst, sexueele driften, alcoholisme, morphinisme enz. enz.) en schadelijk zijn niet alleen, maar tevens de geestelijke en stoffelijke ruïne der volkeren tengevolge hebben. Deze twee gevoelssoorten zijn bij alle volkeren sterk te onderscheiden. Zoo moeten wij het „Apollinische” element, in de Helleensche kunst en kultuur, als het „opbouwende” tegenover het „Dionysische” element als het „benevelende, ve nietigende” beschouwen. Zoodra de kunst uit de laatste gevoelssoort haar uitgangspunt neemt, treedt de val in, niet alleen van de kunst en het geestelijk leven, maar eveneens van de kultuur en het stoffelijk leven. Zoo zien we Hellas en Rome ten gronde gaan. Waarschijnlijk volgt Europa. De „Dionysische” elementen hebben zich in den modernen kunstenaarsgeest ten minste zoo vast gezet, dat, indien er met bewuste energie geen zuiver „Apollinische” elementen tegenover worden geplaatst, de geestelijke en daarna ook de stoffelijke ruïne niet uitblijven kan!
      Gaan we nu vluchtig na van welke soort de gevoelens zijn, die de menschheid bezield hebben en bezielen. Wanneer wij, zooals ik in „Het ontstaan van het kunstwerk”, aantoonde1) den oorsprong der Kunst in menschelijke gevoelens aannemen, dan is het duidelijk, dat de Kunst zich slechts dan ontwikkelt, wanneer de menschelijke gevoelens zich ontwikkelen en wel in de richting van het „opbouwende.”
      De menschelijke gevoelens hebben zich door de eeuwen heen van uit de Vrees naar de Schoonheid, vanuit de schoonheid naar de Waarheid; vanuit de waarheid naar de Liefde ontwikkeld.
      In dit laatste gevoelen concentreeren zich alle andere, waardoor het de essence uitmaakt van den laatste der godsdiensten en de bron had moeten zijn voor alle latere kunstuitingen. Liefde: het is het laatste woord, de laatste roep der volkeren.
      Gaan wij, voorzoover dat mogelijk is, de kunst der vroegere volkeren na en vergelijken we den innerlijken aard dier kunst met den innerlijken aard der godsdiensten dier volkeren, dan zien wij dat in de bloeiperiode der kunst, hare basis gelijk is aan die van den godsdienst. Deze stelde de goddelijke hoedanigheid vast en de kunst maakte die goddelijke hoedanigheid plastisch. Zoodra de kunst ophoudt dit te doen, treedt het verval in. Het is het doel der kunst tot alle menschen hetzelfde te zeggen; in vervaltijdperken echter spreekt zij slechts tot enkelen en tot ieder iets anders.
      Daarom: eerst met een herleving en uitbreiding der religieuze, der opbouwende gevoelens, is een herleving en uitbreiding der echte Kunst mogelijk. Nooit eerder.
————————
      1) Zie „Avondpost” 8720 en 8724.