De Génestet/Het oude huis
Uiterlijk
← Uit het dagboek van een gelukkige | De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet | Morgen bij de duinen → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay. |
HET OUDE HUIS
Daar zijn we in ’t nieuwe huis!
’t Is deftig, dubbel breed.
Hier door mijn wand dringt geen gedruis,
Geen tocht, door raam of reet.
’t Is deftig, dubbel breed.
Hier door mijn wand dringt geen gedruis,
Geen tocht, door raam of reet.
’k Heb tien vertrekken vol gemak,
Een badvertrekje inkluis;
We zijn, heusch! aardig onder dak,
En ’k prijs dit nieuwe huis....
Een badvertrekje inkluis;
We zijn, heusch! aardig onder dak,
En ’k prijs dit nieuwe huis....
Doch ik verlang naar ’t oude weer
Daar ’t lekte door het dak,
En daar, o zegen! steeds al meer
Geen lucht, maar ruimte ontbrak.
[ 217 ]Daar ’t lekte door het dak,
En daar, o zegen! steeds al meer
Geen lucht, maar ruimte ontbrak.
Het oude, dat daar aan de vest
Zoo witjes lacht in ’t groen!
Zoet nestje, voor den zomer best
Doch niet in elk saizoen.
Zoo witjes lacht in ’t groen!
Zoet nestje, voor den zomer best
Doch niet in elk saizoen.
Het oude, daar voor ’t eerst mijn hart
Gesmaakt heef, wat niet al!
Een liefde, een zaligheid, een smart,
Die ’k nooit meer smaken zal!
Gesmaakt heef, wat niet al!
Een liefde, een zaligheid, een smart,
Die ’k nooit meer smaken zal!
Daar in een bange, heilge nacht
Uw eerste levenskreet,
O eerste wicht, zoo blij verwacht,
Mijn ziele siddren deed;
Uw eerste levenskreet,
O eerste wicht, zoo blij verwacht,
Mijn ziele siddren deed;
Het oude, daar het leven, nog
Zoo nieuw voor mijn gemoed,
Vol frisschen glans en schoon bedrog,
Mij toeblonk rijk en zoet!
Zoo nieuw voor mijn gemoed,
Vol frisschen glans en schoon bedrog,
Mij toeblonk rijk en zoet!
Het oude, met zijn woonvertrek
Zoo vol gezelligheên,
Zijn hof, met menig dierbre plek,
En ’t spoor met dierbre schreên!
Zoo vol gezelligheên,
Zijn hof, met menig dierbre plek,
En ’t spoor met dierbre schreên!
Het oude, dat van menigeen
De erinring had bewaard,
Die nimmer hier zal binnentreên,
Vreemd aan des vreemden haard...
De erinring had bewaard,
Die nimmer hier zal binnentreên,
Vreemd aan des vreemden haard...
Ja, keeren wou ik, zoo het mocht,
Naar de eerste lieve kluis,
Met halfsteens muur, vol tocht en vocht
En knabbelend gespuis!
Naar de eerste lieve kluis,
Met halfsteens muur, vol tocht en vocht
En knabbelend gespuis!
’k Voel me in dit mooie huis – niet thuis;
Dees wanden spreken niet,
’k Sleep langs de breede trap mijn kruis,
En stootrig klinkt mijn lied!
[ 218 ]Dees wanden spreken niet,
’k Sleep langs de breede trap mijn kruis,
En stootrig klinkt mijn lied!
En toch misschien – ’t is wel, ’t is wijs,
Schoon nu mij ’t harte bloedt,
Dat ik mijn needrig paradijs
Maar moedig heb gegroet!
Schoon nu mij ’t harte bloedt,
Dat ik mijn needrig paradijs
Maar moedig heb gegroet!
Het is niet goed, dat we op deze aard
Ons hechten al te zeer
Aan huis en hof, aan haard en gaard
En dingen van ’t Weleer.
Ons hechten al te zeer
Aan huis en hof, aan haard en gaard
En dingen van ’t Weleer.
Verstandig is ’t van tijd tot tijd,
Een teedren, sterken band,
Die ’t arme harte bindt en vleit,
Te schudden aan de hand:
Een teedren, sterken band,
Die ’t arme harte bindt en vleit,
Te schudden aan de hand:
Te scheiden van een dierbre plek,
Vol weemoed en genot,
Te wennen maar aan elk vertrek –
Verhuizen is ons lot.
Vol weemoed en genot,
Te wennen maar aan elk vertrek –
Verhuizen is ons lot.
D.1857.