De voorspellingen van Nostradamus

Uit Wikisource
Brochures ter Informatie No. 18. De voorspellingen van Nostradamus (1941) door een anonieme schrijver
Uitgeven door de Europa-Uitgeverij, plaats van uitgifte onbekend. Publiek domein in de EU.
 
[ omslag ]
DE VOORSPELLINGEN VAN NOSTRADAMUS
DE VOORSPELLINGEN VAN NOSTRADAMUS
[ 1 ]
 

De voorspellingen van
Nostradamus

 
Ik geef in ’t spel van duizend duistere rijmen,
Ontsluierend en verbergend, wat de toekomst wil doen baren
Aan groote gebeurtenissen der hoogste po­ten­ta­ten,
Voor de nieuwsgierigheid een foltering, wanneer zij het wil raden;
Want een lange reeks van voorvallen is op­ge­somd,
Die men eerst dan erkent, wanneer de daad geschiedt.
 

 Deze zonderlinge versregels gaan een boek vooraf, waarvan het eerste deel in het jaar 1555 te Lyon verscheen. Het draagt den titel „Centuriën[1] en Profetieën”. De schrijver is een arts, met name Michel de Notre-Dame, [ 2 ]naar het gebruik van dien tijd in het Latijn Nostradamus genoemd.
 Michel Nostradamus is een zonderling man. Op 14 December 1503, tegen het middaguur, te Saint-Remy-en-Craux, een Fransch stadje ten zuiden van Avignon, als zoon van een notaris geboren, gaat zijn voorkeur uit naar het beroep van zijn beide groot­vaders: hij wordt geneesheer. Dit beroep oefent hij, naar al hetgeen wij over hem weten, met hartstocht uit: wij zien hem immers een van de vreeselijkste kwalen uit dien tijd, de pest, trotseeren. De beroemde geneeskundige en taalgeleerde Julius Caesar Scaliger roept den op menig wetenschappelijk gebied beslagen man uit zijn onzeker en zwervend bestaan weg naar Agen. Daar treedt hij in het huwelijk met een „zeer mooi, zeer beminnelijk jong meisje uit een adellijk geslacht”. Uit dezen echt ont­spruiten twee kinderen, doch na enkele jaren ontrukt de dood beiden met hun moeder aan den echtgenoot en vader, die, zooals gezegd werd, dezen slag van het noodlot had voorzien.
 Nu gelukt het zelfs zijn vriend Scaliger niet meer, den rustelooze te Agen te weerhouden. Door Frankrijk en Italië voert hem een nieuwe zwerftocht, die bijna tien jaar duurt. Hij moet Genua, Milaan en Venetië bezocht hebben. Omtrent 1544 vinden wij hem dan te Marseille, [ 3 ]waar hij zich blijkbaar wil vestigen. Doch eerst in het op een dagreis van Aix gelegen stadje Salon komt hij tot rust. Daar hertrouwt hij met Anne Ponce uit het geslacht Gemelle; zes kin­deren schenkt zij hem.
 Nog eens zien wij hem strijdende tegen de pest, die in het jaar 1546 te Aix woedt; even later geeft hij gehoor aan het verzoek der burgers van Lyon, hen tegen de moordende kwaal behulpzaam te zijn. Doch, al toonden de steden hem ook haar erkentelijkheid voor zijn hulp, van zijn collega’s ondervindt hij niets anders dan afgunst en nijd. Hij ziet dan ook ten slotte, deze drijverijen beu, van zijn genees­kundige praktijk af en vergenoegt zich met zijn bezigheid als schrijver. Aan zijn pen ontvloeien een reeks geschriften van medischen en humanistischen aard, alsook een maandkalender met astrologischen inhoud. Doch beroemd wordt hij eerst door de „Centuriën en Profetieën”. Reeds in den nazomer van het jaar 1556 vertoeft hij, op uitnoodiging van koning Hendrik II te Parijs aan het hof. Vier jaar later noodigt hem Catharina van Medici uit tot een verblijf in haar kasteel te Chaumont-sur-Loire. Ja, zelfs, kort voor zijn dood, die op 2 Juli 1566 plaats vond, bezoeken koning Karel IX en de koningin-moeder Catharina den grijzen, aan waterzucht lijdenden, beroemden ziener te Salon. [ 4 ]
 Boven, onder het dak van zijn huis, had Nostradamus zijn studeervertrek ingericht. Hier bracht hij de nachten door, òf verdiept in astrologische berekeningen en de verklaring er van, òf geheel gewijd aan zijn visioenen, die met magisch gereedschap en met magisch ver­toon worden opgeroepen. Dit heeft hij zelf in de eerste strophen der „Centuriën” beschreven:

 
Zit ik des nachts voor geheime dingen,
In stille eenzaamheid op bronzen zienerstroon,
Laat weldra mij het verloren vlammetje hopen,
Dat mijn geloof ’t verdiende loon ontvangt.
 
Wanneer ik de roede in mijn handen neem,
Bespoelt de golf mij weldra mantelzoom en voeten,
Ik hoor een stem en verbleek,
Hemelsch licht! Het goddelijke is hier!
 

 Op deze wijze verkreeg de groote ziener zijn geheime wetenschap omtrent de toekomst van Europa. Deze heeft hij neergelegd in duizend vierregelige strophen met de ontraadseling waarvan zich de wereld sedert bijna vier eeuwen bezig houdt. Want zoo duidelijk als de beteekenis der aangehaalde inleidende verzen is, zoo ondoordringbaar is meestal de duisternis, die over de andere deelen van dit in orakeltaal sprekend werk uitgespreid ligt. En al [ 5 ]legt nauwkeurige studie den zin van sommige voorspellingen nog zoo duidelijk bloot, de volle bewijskracht en de geheele diepte der spreuken worden toch eerst door den gang der wereld­geschiedenis zelve aan het licht gebracht.

 De duisterheid van Nostradamus’ voorspel­lingen vindt niet alleen haar oorzaak in de taal­kundige moeilijkheden, die voor den huidigen lezer uit de ouderwetsche Fransche taal ont­staan. Deze duisternis heeft Nostradamus zelf gewild. Het leven heeft den ziener voorzichtig gemaakt. Het gestadige gevaar, een slachtoffer der godsdienstige Inquisitie te worden, heeft hem vaak er toe aanleiding gegeven, eigen­namen tot onkenbaarheid toe te vervormen en omschrijvingen te gebruiken, voor welker ont­cijfering men al het geleerde geliefhebber der zestiende-eeuwsche wetenschappelijke wereld er bij moest halen. „Ik heb er de voorkeur aan gegeven“, zoo schrijft hij aan zijn zoon, „mijn spreuken in een meer nevelachtigen dan profetischen vorm neer te schrijven, om, in weer­wil van elke mogelijke omwenteling, den licht prikkelbaren geest geen ergernis te geven.”

 Doch, hoe duister en verward veel daarvan ook mag wezen, hoe stroef en onbeholpen zoo menig vers mag klinken – te meer daar Nostradamus er geen bezwaar in vindt, den [ 6 ]Latijnschen zinsbouw in zijn Fransch toe te passen en hij aan het Latijn, het Grieksch en zelfs aan het Arabisch ontleende woorden tot onkenbaarheid toe misvormt –, plotseling schijnt ons een helder licht tegemoet, de verzen vloeien glad en vlot en verheffen zich tot een werkelijk apocalyptische hoogte, zoo, dat men er de hoefslagen uit meent te vernemen, die uitgaan van de rossen en ruiters, waarvan de Openbaring van Johannes spreekt. Van deze lichtflitsen willen wij hier spreken.

 

 

 Doch het is nu tijd, den ziener zelf te laten zeggen, wat hij in den duisteren schoot der toekomst heeft bespeurd. Veel daarvan behoort voor ons reeds tot het verleden; andere dingen behooren tot het heden en zijn voor ons boeiend en verbazend. Maar het eene en het andere verdienen in gelijke mate onze aandacht.

 Een gebeurtenis, waarmee de ziener zich in talrijke verzen heeft bezig gehouden, is de Engelsche revolutie onder Oliver Cromwell. Of­ schoon deze pas een eeuw later plaats greep, was hij onder den indruk van dien tijd „zoo nabij, dat ik er onder, zucht”. De onder Crom­well gebeurde terechtstelling van Karel I heeft [ 7 ]hij – ongeveer 100 jaar te voren! – met merk­waardige bijzonderheden geschilderd:

 
Vallen zal het kasteel aan de Theems,
De koning daarin gevangen gezet.
Bij de brug zal men hem in zijn hemd zien,
Een man tegenover den dood, dan in het vestingwerk begraven.
 

 Inderdaad werd Karel I in Windsor Castle, dat aan de Theems ligt, gevangen gezet. Voor den door het parlement ter dood veroordeelde bouwde men, nadat hij een poging tot ont­vluchten had ondernomen, van het raam van zijn gevangenis te Whitehall, waarheen men hem had gebracht, tot aan de plaats der terecht­stelling een brug, waarop hij zijn laatste schreden zette. Vóór het blok, waarop zijn hoofd zou vallen, aangekomen, ontdeed zich de koning van zijn wambuis, zoodat zijn bovenlijf nog slechts met een hemd bekleed was, toen hij zijn hoofd den scherprechter prijsgaf. Het lijk werd in de St.-Georges kapel in Windsor-Castle bijgezet, niet, zooals met de andere koningen het geval was, in de Abdij van Westminster.

 Nog uitvoeriger blijft hij staan bij de Fransche Revolutie en den daarop volgenden tijd van Napoleon I, wien hij een twaalftal strophen gewijd heeft. Laten wij hier slechts [ 8 ]wijzen op een plaats uit den brief aan Hendrik II, die woordelijk als volgt luidt:

 In het jaar 1792 zal men zich verbeelden, dat er een nieuw tijdperk aanbreekt.

 Nu begon met de herfstnachtevening de door de Fransche revolutie ingevoerde nieuwe tijd­rekening, die op 9 September 1805 door Napo­leon weer buiten werking werd gesteld. Het bepalen van deze gebeurtenis door Nostrada­mus hoort tot het verbazendste, dat wij van hem kennen.

 

 

 Doch haasten wij ons, tot den tegenwoordigen tijd te komen! Wij zullen zien, dat ook deze, in het brein van Nostradamus, die zijn eigen tijd verre overvleugelde, zijn trouwe weerspiegeling heeft gevonden. Profetisch schrijft hij vóór bijna 400 jaren het volgende orakel neer:

 
Vrede nadert aan de eene zijde en oorlog aan de andere.
Nooit werd zulk een vervolging ontketend.
Klacht over man, vrouw, onschuldig bloed op den grond
Frankrijks, dat geheel uitgeleverd is aan een verbonden macht.
 
[ 9 ] Wie denkt daarbij niet aan het Duitsch-Russische niet-aanvalspact en aan de oorlogsophitsing in het westen, aan den geweldigen vervolgingsveldslag in Frankrijk? Doch Nostradamus weet nog nauwkeuriger aanduidingen te geven over den oorlog tegen Frankrijk in het jaar 1940:
 
Zon twintig graad Stier, die aarde gaat ge­weldig beven.
De Groote zal het gevulde schouwtooneel ver­nietigen.
Lucht, hemel, aarde in duisternis gehuld en in opstand gebracht;
Zelfs de ongeloovige roept tot God en zijn heiligen.
 

 „Zon twintig graad Stier“, dat wil zeggen op 10 of 11 Mei, en inderdaad begon immers op dien dag het groote Duitsche offensief in het westen. Op een andere plaats lezen wij:

 
De onoverwinnelijke zal bij sprongen de Gallische bergen
Binnendringen en de groote plaats bezetten;
In het allerdiepste van het land laat hij zijn leger vooruitdringen.
 

 Ook in andere verzen is er sprake van de inneming van Parijs, wanneer gezegd wordt:

 
[ 10 ]
Overal in het geheele groote land zullen
In stad en land de soldaten hun kwartieren betrekken.
Nadat Rome tot deelnemen genoopt werd,
Wordt het bevel gegeven, Parijs bij verrassing te bezetten.
 

 En enkele dagen na Italië’s ingrijpen in den oorlog werd immers ook werkelijk Parijs zonder strijd bezet.

 

 

 Doch genoeg over Frankrijk! Wat er aan deze voorspellingen (ondanks de zeer zeker ver­bazende vaststelling van Zon 20° Stier = 10 Mei) aan juiste tijdsbepaling nog schijnt te ontbreken, wordt in een strophe, die vooral Engeland aangaat, aangevuld:

 
Zevenmaal zal het Engelsche volk in tweehon­derd negentig jaren
Veranderen, nadat het zich met bloed bevlekt heeft:
Niet vrij door Duitschen druk,
Twijfelt de Ram aan zijn Bastarnischen medestander.
 

 Dit moet wel uitvoerig worden toegelicht. Eenmaal heeft Engeland zich met bloed be­vlekt door de onthoofding van Karl I in het [ 11 ]jaar 1649. Telt men van daar verder, dan komt men tot het noodlottige jaar 1939. Zesmaal heeft er sedert 1649 een wisseling in het regeerende huis plaats gevonden. De Ram is, naar astrologisch inzicht, Engeland, dat in dit teeken staat. De Bastarnische medestander echter is Polen. De Bastarner waren naar Tacitus een germaansche stam, die het Weichselland be­woonde, hetgeen den humanist Nostradamus wel bekend was. Daarmee is echter de spreuk duidelijk verstaanbaar; elke verdere verklaring ware overbodig.
 „Meer dan driehonderd jaren zal de heer­schappij van het almachtige Engeland duren“, zegt Nostradamus te anderer plaatse en dit komt goed met het daareven gezegde overeen, wanneer men bedenkt, dat in 1603 Engeland en Schotland door een persoonlijke unie vereenigd werden. Doch de heerschappij gaat haar einde tegemoet:

 
Op de eilanden zal een waarlijk verschrikkelijke verwarring heerschen;
Men zal van iets anders dan van oorlogsintriges hooren.
Zoo groot wordt de beleediging der roovers.
Dat allen tegen hen zullen samenspannen.
 

 „Groote troepenmassa’s komen over zee en over land“, kondigt Nostradamus verder aan. [ 12 ]En:

 
Die op het eiland zullen lang belegerd zijn.
Ten slotte verzamelen zij al hun krachten.
Die den dood ontvloden hebben, zullen vluchten.
Daar de honger grooter is dan ooit te voren.
 

 Te anderer plaatse legt hij nog den nadruk op den hongersnood, waarvan Engeland door de Duitsche blokkade blootgesteld zal zijn:

 
Wanneer de stem van den ongewonen vogel
Boven de pijp van den schuilkelder gehoord wordt.
Dan zal het schepel tarwe zooveel kosten.
Dat de mensch den mensch zal verslinden.
 

 Duidelijk is de toespeling op het brommen van de Duitsche gevechtsvliegtuigen. Het noe­men van den schuilkelder (en van zijn lucht­pijp) zal verbazing wekken; doch dit is thans de voor de hand liggende benaming voor „ademverdieping“, die de vroegere commenta­toren veel hoofdbrekens bezorgde.

 De ziener kan naar zijn zin niet genoeg den ondergang van het Britsche eilandenrijk in de somberste kleuren afschilderen:

 
Het omvangrijke handelsverkeer van een grooten leeuw verandert,
Voor ’t grootste deel wordt het tot den omvang van oude tijden teruggebracht.
[ 13 ]
Hij wordt een prooi der soldaten door plun­dering, als bij een wijnoogst,
Ten gevolge van een eed en van den stofregen uit Duitschland.
 

 Dat Engeland ook op zee aangevallen wordt „wanneer, zonder te duiken, de vloot over het water glijdt“, zegt Nostradamus meermaals:

 
Wanneer in den visch, waarin wapenen en brieven ingesloten zijn,
Diegene uitvaren zal, die dan zal oorlog voeren.
Dan zal zijn vloot gelukkig over zee varen
En bij Latium verschijnen.
 

 „Latium“ is voor den ouden humanist niet slechts een aardrijkskundige benaming, doch het land, waar de Trojaan Aeneas, de veroveraar en rijksstichter, zegenrijk landt. Men moet deze profetie met een andere in verband brengen, waarin Nostradamus zegt: „Uit Trojaansch bloed wordt een Duitsch hart geboren, dat tot zeer hooge macht zal geraken.“ Dit wil zeggen, dat een nieuwe Aeneas, een Duitsche Aeneas, tot macht zal opklimmen en zijn voet op Brittannië’s oever zal zetten. Hoe zonder­ling ons heden zulke vergelijkingen ook aan­doen, voor een geleerde uit de zestiende eeuw als Nostradamus, die Virgilius’ groot helden­dicht, de „Aeneis“ door en door kende, waren zij geheel natuurlijk.


  1. Centuriën of honderdtallen, omdat het boek tien reeksen van honderd vierregelige strophen bevat.