EURATOM verdrag/II.

Uit Wikisource
EERSTE TITEL. Taken van de gemeenschap EURATOM verdrag
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM), Rome, 25-03-1957
(1957) door Gevolmachtigden van België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland.

TWEEDE TITEL. Bepalingen ter bevordering van de vooruitgang op het gebied van de kernenergie

DERDE TITEL. Bepalingen inzake de Instellingen
Uitgegeven door Italiaanse Overheid / Nederlandse Overheid.

[ 9 ]



TWEEDE TITEL


Bepalingen ter bevordering van de vooruitgang op het gebied van de kernenergie

[ 11 ]


Hoofdstuk I
ONTWIKKELING VAN HET ONDERZOEK



ARTIKEL 4

1. De Commissie is ermede belast het onderzoek op het gebied van de kernenergie in de Lid-Staten te bevorderen en te vergemakkelijken en het aan te vullen door het ten uitvoer brengen van het onderzoek- en onderwijsprogramma van de Gemeenschap.

2. In deze aangelegenheid is de Commissie werkzaam op het gebied, dat is bepaald in de lijst die als bijlage I aan dit Verdrag is gehecht.

 Deze lijst kan door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden gewijzigd op voorstel van de Commissie, die het in artikel 134 genoemde Wetenschappelijk en Technisch Comité raadpleegt.


ARTIKEL 5


 Ten einde de coördinatie van de in de Lid-Staten ondernomen onderzoekingen te bevorderen en om deze te kunnen aanvullen, nodigt de Commissie, hetzij door een aan een bepaalde geadresseerde gericht speciaal verzoek dat ter kennis wordt gebracht van de Lid-Staat waaronder de geadresseerde ressorteert, hetzij door een openbaar gemaakt algemeen verzoek, de Lid-Staten, personen of ondernemingen uit, haar hun programma's met betrekking tot de onderzoekingen die zij in haar verzoek omschrijft, mede te delen.


ARTIKEL 6


 De Commissie kan, na aan de betrokkenen alle gelegenheid tot het maken van opmerkingen te hebben verleend, een met redenen omkleed advies uitbrengen over elk van de programma's welke haar worden medegedeeld. Op verzoek van de Staat, van de persoon of van de onderneming die het programma heeft medegedeeld, is de Commissie gehouden een dergelijk advies uit te brengen.

 Door deze adviezen raadt de Commissie nutteloos dubbel werk af en richt het onderzoek op de onvoldoende bestudeerde sectoren. De Commissie kan de [ 12 ]programma's niet publiceren zonder toestemming van de Staten, personen of ondernemingen die deze hebben medegedeeld.

 De Commissie publiceert op gezette tijden een lijst van de sectoren van het onderzoek op het gebied van de kernenergie, die zij onvoldoende bestudeerd acht.

 Ten einde te geraken tot wederzijds overleg en tot uitwisseling van inlichtingen kan de Commissie de vertegenwoordigers van de openbare en particuliere onderzoekcentra bijeenroepen, alsmede alle deskundigen die onderzoek verrichten op dezelfde of aanverwante gebieden.


ARTIKEL 6


 Ter bevordering van de uitvoering van de haar medegedeelde onderzoekprogramma's kan de Commissie:

 a) in het raam van onderzoekcontracten financiële bijstand verlenen met uitsluiting van subsidies;

 b) al of niet tegen vergoeding de voor de uitvoering van deze programma's nodige grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, waarover zij beschikt, verstrekken;

 c) al of niet tegen vergoeding installaties, uitrustingen of bijstand van deskundigen ter beschikking stellen van de Lid-Staten, personen of ondernemingen;

 d) een gemeenschappelijke financiering door de betrokken Lid-Staten, personen of ondernemingen bewerkstelligen.


ARTIKEL 7


 Met eenparigheid van stemmen stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, welke het Wetenschappelijk en Technisch Comité raadpleegt, de onderzoek- en onderwijsprogramma's van de Gemeenschap vast.

 Deze programma's worden opgesteld voor een tijdvak van ten hoogste vijf jaar.

 De geldmiddelen nodig voor de uitvoering van die programma's worden ieder jaar op de begroting voor onderzoek en investeringen van de Gemeenschap opgevoerd.

 De Commissie zorgt voor de uitvoering van de programma's en legt daaromtrent ieder jaar een verslag voor aan de Raad.

 De Commissie houdt het Economisch en Sociaal Comité op de hoogte van de grote lijnen van de onderzoek- en onderwijsprogramma's van de Gemeenschap. [ 13 ]


ARTIKEL 8


1. Na raadpleging van het Wetenschappelijk en Technisch Comité richt de Commissie een Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie op.

 Het Centrum draagt zorg voor de uitvoering van de onderzoekprogramma's en van de overige taken, welke de Commissie aan het Centrum toevertrouwt.

 Daarenboven zorgt het Centrum voor het vaststellen van een uniforme terminologie op het gebied van de kernenergie en voor één ijkstelsel.

 Het richt een centraal bureau op voor metingen op het gebied van de kernenergie.


2. De werkzaamheden van het Centrum kunnen om geografische of organisatorische redenen in afzonderlijke inrichtingen worden verricht.


ARTIKEL 9


1. Na advies van het Economisch en Sociaal Comité te hebben ingewonnen, kan de Commissie, in het kader van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie, scholen stichten voor de opleiding van specialisten, met name op het gebied van de opsporing van delfstoffen, de produktie van kernmateriaal van grote zuiverheid, de behandeling van bestraalde splijtstoffen, de techniek van de kernenergie, de bescherming van de gezondheid, de vervaardiging en het gebruik van radioactieve isotopen.

 De Commissie regelt de wijze waarop het onderwijs wordt ingericht.


2. Een instelling op universitair niveau wordt opgericht, waarvan de werkwijze door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, zal worden bepaald.


ARTIKEL 10


 De Commissie kan bij contract de uitvoering van bepaalde delen van het onderzoekprogramma van de Gemeenschap toevertrouwen aan Lid-Staten, personen of ondernemingen, alsmede aan derde Staten, aan internationale organisaties of aan onderdanen van derde Staten.


ARTIKEL 11


 De Commissie publiceert de in de artikelen 7, 8 en 10 bedoelde onderzoekprogramma's, alsmede periodieke verslagen over de stand van de uitvoering daarvan. [ 14 ]


Hoofdstuk II
VERSPREIDING VAN KENNIS



Afdeling I
Kennis waarover de Gemeenschap beschikt



ARTIKEL 12


 De Lid-Staten, personen en ondernemingen hebben op hun tot de Commissie gericht verzoek het recht, niet-uitsluitende licenties op octrooien, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiksmodellen of octrooiaanvragen, die eigendom der Gemeenschap zijn, te verkrijgen, voor zover zij in staat zijn de desbetreffende uitvindingen daadwerkelijk te exploiteren.

 De Commissie moet onder dezelfde voorwaarden sub-licenties verlenen op octrooien, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiksmodellen of octrooiaanvragen, wanneer de Gemeenschap krachtens een licentie-overeenkomst daartoe de bevoegdheid heeft.

 Op voorwaarden, welke in onderlinge overeenstemming met de gegadigden worden vastgesteld, verleent de Commissie die licenties of sub-licenties en deelt zij alle voor de exploitatie daarvan noodzakelijke kennis mede. Die voorwaarden hebben met name betrekking op een passende vergoeding en eventueel op de bevoegdheid, toe te kennen aan de gegadigde, om aan derden sub-licenties te verlenen evenals op de verplichting de medegedeelde kennis als fabrieksgeheim te behandelen.

 Bij gebreke van overeenstemming over de vaststelling van de in de derde alinea bedoelde voorwaarden, kunnen de gegadigden zich wenden tot het Hof van Justitie, ten einde passende voorwaarden te doen vaststellen. [ 15 ]


ARTIKEL 13


 De Commissie moet aan de Lid-Staten, personen en ondernemingen mededeling doen van door de Gemeenschap verkregen kennis, welke niet onder de bepalingen van artikel 12 valt, onverschillig of deze voortvloeit uit de uitvoering van haar onderzoekprogramma dan wel aan haar is medegedeeld met de bevoegdheid er vrijelijk over te beschikken.

 De Commissie kan echter aan mededeling van deze kennis de voorwaarden verbinden, dat zij als vertrouwelijk moet worden beschouwd en niet aan derden mag worden doorgegeven.

 De Commissie kan kennis welke zij heeft verkregen onder beperkende voorwaarden ten aanzien van het gebruik en de verspreiding daarvan zoals de zogenaamde geclassificeerde kennis slechts mededelen indien zij de naleving van die voorwaarden waarborgt.


Afdeling II
Andere kennis




a) Verspreiding langs minnelijke weg


ARTIKEL 14


 De Commissie beijvert zich langs minnelijke weg mededeling te verkrijgen of te doen verkrijgen van kennis, die van nut is voor het bereiken der doelstellingen van de Gemeenschap, en verlening van tot exploitatie strekkende licenties op octrooien, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiksmodellen of octrooiaanvragen, die deze kennis tot onderwerp hebben.


ARTIKEL 15


 De Commissie stelt een procedure vast, volgens welke de Lid-Staten, personen en ondernemingen, door haar bemiddeling, de voorlopige of uiteindelijke resultaten van hun onderzoekingen kunnen uitwisselen, voor zover het niet betreft resultaten door de Gemeenschap verkregen krachtens door de Commissie verstrekte opdrachten tot onderzoek.

 Deze procedure moet de vertrouwelijke aard van de uitwisseling waarborgen. De medegedeelde resultaten kunnen echter door de Commissie worden doorgegeven [ 16 ]aan het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie voor documentatiedoeleinden, zonder dat dit doorgeven een gebruiksrechttot gevolg heeft, waartoe hij, die de mededeling deed, geen toestemming heeftgegeven.


b) Ambtshalve mededeling aan de Commissie


ARTIKEL 16


1.  Zodra een aanvrage om octrooi of om een gebruiksmodel waarvan het onderwerp valt binnen het specifiek kernenergetische terrein, bij een Lid-Staat wordt ingediend, vraagt deze Staat toestemming aan de aanvrager om de inhoud der aanvrage onmiddellijk aan de Commissie mede te delen.

 Stemt de aanvrager daarin toe, dan wordt deze mededeling binnen drie maanden na indiening van de aanvrage gedaan. Bij gebreke van toestemming van de aanvrager geeft de Lid-Staat binnen dezelfde termijn van het bestaan der aanvrage kennis aan de Commissie.

 De Commissie kan van de Lid-Staat mededeling verzoeken van de inhoud van een aanvrage, van het bestaan waarvan haar kennis is gegeven.

 De Commissie dient haar verzoek in binnen twee maanden na de kennisgeving. Iedere verlenging van deze termijn heeft tot gevolg een gelijke verlenging van de termijn gesteld in de zesde alinea.

 De Lid-Staat, die het verzoek van de Commissie ontvangt, is gehouden wederom toestemming aan de aanvrager te verzoeken om de inhoud van de aanvrage mede te delen. In geval van toestemming wordt deze mededeling zonder verwijl gedaan.

 Bij gebreke van toestemming van de aanvrager is de Lid-Staat niettemin gehouden deze mededeling aan de Commissie te doen, achttien maanden na indiening van de aanvrage.

2. De Lid-Staten zijn gehouden binnen achttien maanden na de indiening aan de Commissie mededeling te doen van het bestaan van elke aanvrage om octrooi of om een gebruiksmodel, welke nog niet is bekendgemaakt en waarvan zij na een eerste onderzoek menen, dat zij betrekking heeft op een onderwerp, dat zonder dat het binnen het specifiek kernenergetisch terrein valt, niettemin rechtstreeks verband houdt met en van overwegend belang is voor de ontwikkeling van de kernenergie binnen de Gemeenschap. [ 17 ]

 Op verzoek van de Commissie wordt haar de inhoud daarvan binnen twee maanden medegedeeld.

3.  De Lid-Staten zijn gehouden de duur van de procedure betreffende aanvragen om octrooi of om ebruiksmodellen, welke betrekking hebben op de in leden 1 en 2 bedoelde onderwerpen en ten aanzien waarvan de Commissie een verzoek heeft ingediend, zoveel mogelijk te verkorten, opdat de bekendmaking binnen de kortst mogelijke termijn kan geschieden.

4. Bovengenoemde mededelingen moeten door de Commissie als vertrouwelijk worden beschouwd. Zij kunnen slechts worden gedaan voor documentatiedoeleinden. De Commissie kan de medegedeelde uitvindingen evenwel toepassen met toestemming van de aanvrager of overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 23.

5. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing wanneer een met een derde Staat of met een internationale organisatie gesloten akkoord zich tegen mededeling verzet.


c) Licentieverlening bij wege van arbitrage of ambtshalve

ARTIKEL 17


1. Bij gebreke van een minnelijke schikking kunnen niet-uitsluitende licenties worden verleend bij wege van arbitrage of ambtshalve, volgens de bepalingen van de artikelen 18 tot en met 23:

 a) aan de Gemeenschap of aan de Gemeenschappelijke Ondernemingen waaraan dit recht krachtens artikel 48 is toegekend op de octrooien, op de voorlopig bescherminggevende rechten of op de gebruiksmodellen, betreffende uitvindingen, welke rechtstreeks verband houden met onderzoekingen op het gebied van de kernenergie, voor zover het verlenen van die licenties noodzakelijk is voor het uitvoeren van hun eigen onderzoekingen of onontbeerlijk is voor het functioneren van hun installaties.

 Op verzoek van de Commissie houden deze licenties de bevoegdheid in, derden te machtigen de uitvinding toe te passen voor zover zij werkzaamheden of bestellingen uitvoeren voor rekening van de Gemeenschap of van de Gemeenschappelijke Ondernemingen;

 b) aan personen of ondernemingen, die daartoe een verzoek hebben gericht tot de Commissie, op octrooien, op voorlopig bescherminggevende rechten of op [ 18 ]gebruiksmodellen, betreffende een uitvinding welke rechtstreeks verband houdt met en van overwegend belang is voor de ontwikkeling van de kernenergie binnen de Gemeenschap, voor zover aan alle hieronder volgende voorwaarden is voldaan:

 i) ten minste vier jaren zijn verlopen sedert de indiening van de aanvrage om octrooi, behoudens wanneer het een uitvinding betreft, welke betrekking heeft op een onderwerp, dat binnen het specifiek kernenergetische terrein valt;

 ii) in de behoeften, welke voortvloeien uit de ontwikkeling van de kernenergie binnen het grondgebied van een Lid-Staat, waar een uitvinding wordt beschermd, zoals de Commissie deze ontwikkeling opvat, niet wordt voorzien vaor wat deze uitvinding betreft;

 iii) een verzoek is gedaan aan de octrooihouder om zelf of door zijn licentiehouders in die behoeften te voorzien, doch door hem aan dat verzoek geen gevolg is gegeven;

 iv) de gegadigde personen of ondernemingen in staat zijn daadwerkelijk door hun exploitatie in die behoeften te voorzien.

 Zonder voorafgaand verzoek van de Commissie kunnen de Lid-Staten, om in die zelfde behoeften te voorzien, geen enkele in hun nationale wetgeving opgenomen dwangmaatregel nemen, die beperking van de bescherming van de uitvinding tot gevolg heeft,

2. De verlening van een niet-uitsluitende licentie onder de in het vorige lid bedoelde voorwaarden kan niet geschieden, indien de octrooihouder het bestaan van een wettige reden aantoont en met name de omstandigheid dat hij niet over een voldoende termijn heeft beschikt.

3. De verlening van een licentie krachtens lid 1 geeft recht op een volledige vergoeding, waarvan het bedrag moet worden overeengekomen tussen de houder van het octrooi, van het voorlopig bescherminggevende recht of van het gebruiksmodel en de licentiehouder.

4. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de bepalingen van het Unieverdrag van Parijs tot de bescherming van de industriële eigendom.


ARTIKEL 18

 Voor de in deze afdeling gestelde doeleinden wordt een Arbitrage-Commissie ingesteld, waarvan de leden worden benoemd en waarvan het reglement wordt vastgesteld door de Raad, op voorstel van het Hof van Justitie. [ 19 ]

 Binnen een maand na de kennisgeving staat tegen de beslissingen van de Arbitrage-Commissie voor partijen beroep met schorsende werking open bij het Hof van Justitie. Het onderzoek van het Hof van Justitie kan slechts betrekking hebben op de formele regelmatigheid van de beslissing en op de door de Arbitrage-Commissie aan de bepalingen van dit Verdrag gegeven uitlegging.

 De eindbeslissingen van de Arbitrage-Commissie hebben voor de betrokken partijen kracht van gewijsde. Zij zijn uitvoerbaar onder de in artikel 164 gestelde voorwaarden.


ARTIKEL 19


 Wanneer, bij gebreke van een minnelijke schikking, de Commissie in een geval als bedoeld in artikel 17 verlening van licenties wenst te verkrijgen, geeft zij daarvan bericht aan de houder van het octrooi, het voorlopig bescherminggevende recht, het gebruiksmodel of de octrooi-aanvrage onder gelijktijdige vermelding van de gegadigde en de omvang van de licentie.


ARTIKEL 20


 De houder kan binnen een maand na ontvangst van het in artikel 19 genoemde bericht, aan de Commissie en in voorkomende gevallen aan de gegadigde derde, voorstellen een compromis te sluiten met het doel, zich tot de Arbitrage-Commissie te wenden.

 Indien de Commissie of de gegadigde derde weigert een compromis te sluiten, kan de Commissie de Lid-Staat of zijn bevoegde instanties niet verzoeken de licentie te verlenen of te doen verlenen.

 Indien de Arbitrage-Commissie, waaraan het geschil krachtens het compromis is voorgelegd, erkent dat het verzoek van de Commissie in overeenstemming is met de bepalingen van artikel 17, doet zij een met redenen omklede uitspraak, die verlening van de licentie aan de gegadigde medebrengt en waarbij de voorwaarden en vergoeding voor deze licentie worden vastgesteld, voor zover partijen daaromtrent niet tot overeenstemming zijn gekomen.


ARTIKEL 21


 Wanneer de houder niet voorstelt het geschil aan de Arbitrage-Commissie voor te leggen, kan de Commissie de betrokken Lid-Staat of zijn bevoegde instanties verzoeken de licentie te verlenen of te doen verlenen.

 Indien de Lid-Staat of zijn bevoegde instanties, de houder gehoord, van mening zijn dat niet is voldaan aan de in artikel 17 gestelde voorwaarden, geeft de [ 20 ]Lid-Staat aan de Commissie kennis van zijn weigering de licentie te verlenen of te doen verlenen.

 Indien hij weigert de licentie te verlenen of te doen verlenen of binnen vier maanden na het verzoek geen toelichting verstrekt ten aanzien van het verlenen van de licentie, kan de Commissie zich binnen twee maanden tot het Hof van Justitie wenden.

 De houder moet worden gehoord in het geding voor het Hof van Justitie.

 Indien het arrest van het Hof van Justitie vaststelt, dat aan de in artikel 17 gestelde voorwaarden is voldaan, zijn de betrokken Lid-Staat of zijn bevoegde instanties gehouden de nodige maatregelen te nemen om dit arrest ten uitvoer te leggen.


ARTIKEL 22


1. Bij gebreke van overeenstemming over het bedrag der vergoeding tussen de houder van het octrooi, van het voorlopig bescherminggevende recht of van het gebruiksmodel en de licentiehouder, kunnen de betrokkenen een compromis sluiten met het doel zich tot de Arbitrage-Commissie te wenden.

 Partijen zien hierdoor af van elk beroep, met uitzondering van dat bedoeld in artikel 18.

2. Indien de licentiehouder weigert een compromis te sluiten, wordt de hem verleende licentie nietig geacht.

Indien de houder van het octrooi, van het voorlopig bescherminggevende recht of van het gebruiksmodel weigert een compromis te sluiten, wordt de in dit artikel bedoelde vergoeding door de bevoegde nationale instanties vastgesteld.


ARTIKEL 23


 De beslissingen van de Arbitrage-Commissie of van de bevoegde nationale instanties kunnen, wat de licentievoorwaarden betreft, na één jaar worden herzien, voor zover nieuwe feiten dit rechtvaardigen.

 De herziening dient te geschieden door de instantie waarvan de beslissing uitgaat. [ 21 ]


Afdeling III
Bepalingen betreffende de geheimhouding



ARTIKEL 24


 De kennis, welke de Gemeenschap dank zij de uitvoering van haar onderzoekprogramma heeft verkregen en waarvan de openbaarmaking de defensiebelangen van een of meer Lid-Staten zou kunnen schaden, wordt onderworpen aan een stelsel van geheimhouding volgens de volgende bepalingen.

1. Een beveiligingsverordening, die wordt aangenomen door de Raad op voorstel van de Commissie, stelt, met inachtneming van de bepalingen van dit artikel, de verschillende toepasselijke stelsels van geheimhouding en de voor elk daarvan te nemen beveiligingsmaatregelen vast.

2. De Commissie moet de kennis, waarvan de openbaarmaking naar haar oordeel de defensiebelangen van een of meer Lid-Staten zou kunnen schaden, voorlopig onderwerpen aan het daarvoor in de beveiligingsverordening voorgeschreven stelsel van geheimhouding.

 Zij deelt deze kennis onmiddellijk mede aan de Lid-Staten, die verplicht zijn voorlopig de geheimhouding daarvan te waarborgen onder dezelfde voorwaarden.

 Binnen drie maanden doen de Lid-Staten aan de Commissie weten of zij het voorlopig toegepaste stelsel wensen te handhaven, het door een ander stelsel wensen te vervangen of de geheimhouding wensen op te heffen.

 Na het verstrijken van deze termijn wordt het strengste van de aldus gevraagde stelsels toegepast. De Commissie geeft hiervan kennis aan de Lid-Staten.

 Op verzoek van de Commissie of van een Lid-Staat kan de Raad met eenparigheid van stemmen te allen tijde een ander stelsel toepassen of de geheimhouding opheffen. De Raad wint het advies van de Commissie in alvorens zich uit te spreken over het verzoek van een Lid-Staat.

3. De bepalingen van de artikelen 12 en 13 zijn niet van toepassing op de kennis die aan een stelsel van geheimhouding is onderworpen. [ 22 ]

 Echter, onder voorbehoud dat de toepasselijke beveiligingsmaatregelen in acht genomen worden,

 a) kan de in de artikelen 12 en 13 bedoelde kennis door de Commissie worden medegedeeld:

 i) aan een Gemeenschappelijke Onderneming,
ii) aan een persoon of een andere dan een Gemeenschappelijke Onderneming door bemiddeling van de Lid-Staat op welks grondgebied zij werkzaam zijn;

 b) kan de in artikel 13 bedoelde kennis door een Lid-Staat worden medegedeeld aan een persoon of aan een andere dan een Gemeenschappelijke Onderneming, die werkzaam is op het grondgebied van die Staat, onder voorbehoud dat van deze mededeling aan de Commissie kennis wordt gegeven;

 c) heeft elke Lid-Staat bovendien het recht, van de Commissie de verlening van een licentie overeenkomstig artikel 12 te eisen, voor zijn eigen behoeften of voor die van een persoon of onderneming, welke werkzaam zijn op het grondgebied van deze Staat.


ARTIKEL 25


1. De Lid-Staat, die mededeling doet van het bestaan of van de inhoud van een aanvrage om octrooi of om gebruiksmodel betreffende een in artikel 16, lid 1 of 2 bedoeld onderwerp, geeft in voorkomend geval kennis van de noodzaak deze aanvrage om defensieredenen te onderwerpen aan het stelsel van geheimhouding, dat deze Staat aanwijst onder vermelding van de vermoedelijke duur daarvan.

 De Commissie geeft aan de overige Lid-Staten alle mededelingen door welke zij krachtens de voorgaande alinea heeft verkregen. De Commissie en de Lid-Staten zijn gehouden de maatregelen, welke krachtens de bepalingen van de beveiligings- verordening voortvloeien uit het stelsel van geheimhouding, dat door de Staat van oorsprong wordt verlangd, in acht te nemen.

2. De Commissie kan deze mededelingen eveneens doorgeven, hetzij aan de Gemeenschappelijke Ondernemingen hetzij, door bemiddeling van een Lid-Staat, aan een persoon of aan een andere dan een Gemeenschappelijke Onderneming, die werkzaam is op het grondgebied van die Staat.

 De uitvindingen waarop de in lid 1 bedoelde aanvragen betrekking hebben, kunnen niet dan met toestemming van de aanvrager of overeenkomstig de bepalingen der artikelen 17 tot en met 23 worden toegepast.

 De mededelingen en, in voorkomend geval, de toepassing bedoeld in dit lid zijn onderworpen aan de maatregelen, welke krachtens de beveiligingsverordening voortvloeien uit het door de Staat van oorsprong verlangde stelsel van geheimhouding. [ 23 ]

 Zij behoeven in alle gevallen de toestemming van de Staat van oorsprong. Mededeling en toepassing kunnen slechts om defensieredenen worden geweigerd.

3. Op verzoek van de Commissie of van een Lid-Staat kan de Raad, te allen tijde, met eenparigheid van stemmen een ander stelsel toepassen of de geheimhouding opheffen. De Raad wint het advies van de Commissie in, alvorens zich uit te spreken over het verzoek van een Lid-Staat.


ARTIKEL 26


1. Wanneer kennis welke het onderwerp is van octrooien, octrooi-aanvragen, voorlopig bescherminggevende rechten, gebruiksmodellen of aanvragen om gebruiksmodel aan geheimhouding wordt onderworpen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 24 en 25, kunnen de Staten die de toepassing van dit stelsel gevraagd hebben, niet weigeren hun toestemming te geven om overeenkomstige aanvragen in de overige Lid-Staten in te dienen.

 Elke Lid-Staat neemt de nodige maatregelen om de geheimhouding van dergelijke rechten en aanvragen te waarborgen volgens de procedure, voorgeschreven door de nationale wetten en bestuursrechtelijke bepalingen van die Staat.

2. De overeenkomstig artikel 24 aan geheimhouding onderworpen kennis kan niet dan met algemene instemming van de Lid-Staten in aanmerking komen voor indiening van aanvragen buiten die Staten. Spreken die Staten zich niet uit, dan wordt deze instemming geacht verkregen te zijn, zes maanden na de datum waarop de Commissie deze kennis medegedeeld heeft aan de Lid-Staten.


ARTIKEL 27


 De vergoeding van de schade welke de aanvrager heeft geleden uit hoofde van de geheimverklaring om defensieredenen, is onderworpen aan de bepalingen van de nationale wetten der Lid-Staten en komt ten laste van de Staat die de geheimverklaring gevraagd heeft, of die hetzij de verzwaring of de verlenging van de geheimhouding, hetzij het verbod van indiening van aanvragen buiten de Gemeenschap uitgelokt heeft.

Wanneer meer Staten hetzij de verzwaring of de verlenging van de geheimhouding, hetzij het verbod tot indiening van aanvragen buiten de Gemeenschap hebben uitgelokt, zijn zij voor de uit hun verzoek voortvloeiende schade hoofdelijk aansprakelijk.

De Gemeenschap kan uit hoofde van dit artikel geen aanspraak maken op enige vergoeding. [ 24 ]


Afdeling IV
Bijzondere bepalingen



ARTIKEL 28


 Indien nog niet gepubliceerde aanvragen om octrooi of gebruiksmodel, of octrooien of gebruiksmodellen welke geheim gehouden worden om defensieredenen ten gevolge van een mededeling aan de Commissie onrechtmatig worden toegepast of ter kennis van een niet bevoegde derde komen, is de Gemeenschap gehouden de door de betrokkene geleden schade te vergoeden.

 Onverminderd haar eigen rechten tegen de veroorzaker van de schade, treedt de Gemeenschap in de rechten op verhaal van belanghebbenden tegenover derden, voor zover zij de schade heeft vergoed. Het recht van de Gemeenschap om, overeenkomstig de van kracht zijnde algemene bepalingen, op te treden tegen de veroorzaker, blijft onverlet.


ARTIKEL 29


 Elk akkoord of contract, dat uitwisseling van wetenschappelijke of industriële kennis op het gebied van de kernenergie ten doel heeft tussen een Lid-Staat, een persoon of een onderneming enerzijds en een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat anderzijds, waarvoor van één van beide zijden de ondertekening door een Staat, handelende in de uitoefening van zijn soevereiniteit, vereist is, moet door de Commissie worden gesloten.

 De Commissie kan echter een Lid-Staat, een persoon of een onderneming machtigen, onder door haar passend geachte voorwaarden, dergelijke akkoorden te sluiten onder voorbehoud, dat de bepalingen van de artikelen 103 en 104 worden toegepast [ 25 ]


Hoofdstuk III
BESCHERMING VAN DE GEZONDHEID



ARTIKEL 30


 Voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werknemers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren worden binnen de Gemeenschap basisnormen vastgesteld. Onder basisnormen wordt verstaan:

 a) de met voldoende veiligheid maximaal toelaatbare doses,

 b) de maximaal toelaatbare bestraling en besmetting,

 c) de grondbeginselen van het medisch toezicht op de werknemers.


ARTIKEL 31


 De basisnormen worden voorbereid door de Commissie, na advies van een groep personen, aangewezen door het Wetenschappelijk en Technisch Comité uit wetenschappelijke deskundigen van de Lid-Staten, met name uit de deskundigen op het gebied van de volksgezondheid. De Commissie vraagt over de aldus voorbereide basisnormen het advies van het Economisch en Sociaal Comité.

 Na raadpleging van de Vergadering stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de basisnormen vast op voorstel van de Commissie, die hem de adviezen doorgeeft welke zij bij de Comités heeft ingewonnen.


ARTIKEL 32


 Op verzoek van de Commissie of van een Lid-Staat kunnen de basisnormen worden herzien of aangevuld volgens de in artikel 31 bepaalde procedure.

 De Commissie moet ieder door een Lid-Staat ingediend verzoek in behandeling nemen. [ 26 ]


ARTIKEL 33

 Elke Lid-Staat vaardigt passende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen uit om de vastgestelde basisnormen te doen naleven en neemt de nodige maatregelen met betrekking tot het onderwijs, de opvoeding en de beroepsopleiding.

 De Commissie doet alle aanbevelingen om de te dien aanzien in de Lid-Staten toepasselijke bepalingen met elkander in overeenstemming te brengen.

 Hiertoe moeten de Lid-Staten deze bepalingen, zoals zij van toepassing zijn bij de inwerkingtreding van dit Verdrag, alsmede de latere ontwerp-bepalingen van gelijke aard aan de Commissie mededelen.

 De eventuele aanbevelingen van de Commissie, die betrekking hebben op de ontwerp-bepalingen, moeten worden gedaan binnen drie maanden na de mededeling van deze ontwerpen.


ARTIKEL 34


 Elke Lid-Staat op wiens grondgebied bijzonder gevaarlijke proefnemingen moeten plaatsvinden, is verplicht aanvullende maatregelen te treffen voor de bescherming van de gezondheid, omtrent welke hij vooraf het advies van de Commissie inwint.

 De instemming van de Commissie is noodzakelijk, indien de gevolgen van deze proefnemingen zich kunnen doen gevoelen op het grondgebied van de andere Lid-Staten.


ARTIKEL 35


 Elke Lid-Staat richt de nodige installaties op, om een voortdurende controle uit te oefenen op de radioactiviteit van de lucht, het water en de bodem, evenals om controle uit te oefenen op de inachtneming van de basisnormen.

 De Commissie heeft toegang tot deze controle-installaties; zij kan de werking en de doeltreffendheid van deze installaties nagaan.


ARTIKEL 36


 De inlichtingen betreffende de in artikel 35 bedoelde controle worden door de bevoegde autoriteiten regelmatig aan de Commissie medegedeeld, ten einde deze op de hoogte te houden van de mate van radioactiviteit, die van invloed kan zijn op de bevolking. [ 27 ]


ARTIKEL 37


Iedere Lid-Staat is gehouden, aan de Commissie de algemene gegevens te verstrekken van elk plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen, in welke vorm ook, om vast te kunnen stellen of de uitvoering van dat plan een radioactieve besmetting van het water, de bodem of het luchtruim van een andere Lid-Staat ten gevolge zou kunnen hebben.

 De Commissie brengt, na raadpleging van de in artikel 31 bedoelde groep van deskundigen, binnen zes maanden haar advies uit.


ARTIKEL 38


 De Commissie richt tot de Lid-Staten alle aanbevelingen over de mate van radioactiviteit van de lucht, het water en de bodem.

 In spoedeisende gevallen stelt de Commissie een richtlijn vast, waarbij zij de betrokken Lid-Staat gelast, binnen een door haar gestelde termijn alle nodige maatregelen te treffen, om een overschrijding van de basisnormen te voorkomen en de naleving van de voorschriften te verzekeren.

 Indien die Staat binnen de gestelde termijn de richtlijn van de Commissie niet volgt, kan deze of elke betrokken Lid-Staat, in afwijking van de artikelen 141 en 142, de zaak onmiddellijk bij het Hof van Justitie aanhangig maken.


ARTIKEL 39


 In het kader van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie richt de Commissie, zodra dit Centrum is gesticht, een afdeling op voor documentatie en studie van vraagstukken betreffende de bescherming van de volksgezondheid.

 Deze afdeling heeft in het bijzonder de opdracht de in de artikelen 33, 37 en 38 bedoelde gegevens en inlichtingen te verzamelen en de Commissie bij de uitvoering van de haar in dit hoofdstuk opgedragen taak bij te staan. [ 28 ]


Hoofdstuk IV
INVESTERINGEN



ARTIKEL 40


 Ten einde het initiatief van personen en ondernemingen aan te wakkeren en een gecoördineerde ontwikkeling van hun investeringen op het gebied van de kernenergie te vergemakkelijken, publiceert de Commissie op gezette tijden programma's van indicatieve aard, die met name betrekking hebben op doeleinden van de produktie van kernenergie en op de voor hun verwezenlijking nodige investeringen van welke aard ook.

 Alvorens deze programma's te publiceren, wint de Commissie het advies in van het Economisch en Sociaal Comité.


ARTIKEL 41


 De personen en ondernemingen, die behoren tot de takken van industrie genoemd in bijlage II van dit Verdrag, zijn gehouden aan de Commissie mededeling te doen van de investeringsprojecten voor nieuwe installaties alsmede voor vervanging of verbouwing, welke naar aard en omvang beantwoorden aan de criteria door de Raad op voorstel van de Commissie vastgesteld.

 De lijst der bovenbedoelde takken van industrie kan door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden gewijzigd op voorstel van de Commissie, die vooraf het advies van het Economisch en Sociaal Comité inwint.


ARTIKEL 42


 Van de in artikel 41 bedoelde projecten moet mededeling worden gedaan aan de Commissie en, ter informatie, aan de betrokken Lid-Staat en wel uiterlijk drie maanden vóór het afsluiten van de eerste contracten met de [ 29 ]leveranciers of drie maanden vóór de aanvang der werkzaamheden, indien deze met eigen middelen van de onderneming moeten worden verricht.

 De Raad kan op voorstel van de Commissie deze termijn wijzigen.


ARTIKEL 43


 De Commissie bespreekt met de personen of ondernemingen alle aspecten van de investeringsprojecten, welke in verband staan met de doelstellingen van dit Verdrag.

 De Commissie deelt haar standpunt mede aan de betrokken Lid-Staat.


ARTIKEL 44


 De Commissie kan, met goedvinden van de betrokken Lid-Staten, personen en ondernemingen de investeringsprojecten, die haar zijn medegedeeld, bekendmaken. [ 30 ]


Hoofdstuk V
GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMINGEN



ARTIKEL 45


 Ondernemingen welke van fundamenteel belang zijn voor de ontwikkeling van de industrie op het gebied van de kernenergie binnen de Gemeenschap, kunnen worden opgericht als Gemeenschappelijke Ondernemingen in de zin van dit Verdrag, overeenkomstig de bepalingen van de hiernavolgende artikelen.


ARTIKEL 46


1. Elk project voor een Gemeenschappelijke Onderneming, dat uitgaat van de Commissie, van een Lid-Staat, of voortvloeit uit enig ander initiatief, wordt door de Commissie aan een onderzoek onderworpen.

 Hiertoe wint de Commissie het advies in van de Lid-Staten alsmede van elk openbaar of particulier lichaam, dat haar, naar haar oordeel, kan voorlichten.

2. De Commissie geeft ieder project voor een Gemeenschappelijke Onderneming, te zamen met haar met redenen omkleed advies, aan de Raad door.

 Indien zij een gunstig advies uitbrengt over de noodzakelijkheid van de beoogde Gemeenschappelijke Onderneming, doet de Commissie aan de Raad voorstellen betreffende:

 a) de vestigingsplaats,

 b) de statuten,

 c) de omvang en het ritme van de financiering,

 d) de eventuele deelneming van de Gemeenschap aan de financiering van de Gemeenschappelijke Onderneming. [ 31 ]

 e) de eventuele deelneming van een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat aan de financiering of aan het beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming.

 f) de toekenning van alle of van een gedeelte der in bijlage III van dit Verdrag genoemde gunsten.

 Zij voegt daaraan een uitvoerig rapport toe over het gehele project.


ARTIKEL 47


 Wanneer de Commissie zich tot de Raad heeft gewend, kan deze haar verzoeken om de nadere inlichtingen en het aanvullend onderzoek, die hij noodzakelijk acht.

 Indien de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de mening uitspreekt dat een door de Commissie met een ongunstig advies doorgegeven project toch moet worden uitgevoerd, is de Commissie gehouden de voorstellen en het uitvoerig rapport, bedoeld in artikel 46, aan de Raad voor te leggen.

 Bij gunstig advies van de Commissie of in het in de voorgaande alinea bedoelde geval beslist de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen over ieder voorstel van de Commissie.

 De Raad beslist echter met eenparigheid van stemmen over:

 a) de deelneming van de Gemeenschap aan de financiering van de Gemeenschappelijke Onderneming,

 b) de deelneming van een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat aan de financiering of aan het beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming.


ARTIKEL 48

De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie alle of een gedeelte van de in bijlage III van dit Verdrag genoemde gunsten van toepassing verklaren op iedere Gemeenschappelijke Onderneming; de Lid-Staten zijn, ieder wat hem betreft, gehouden de toepassing daarvan te verzekeren.

 De Raad kan op dezelfde wijze de voorwaarden vaststellen, waaraan de toekenning van deze gunsten wordt verbonden.


ARTIKEL 49


 De oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming geschiedt ingevolge beschikking van de Raad. [ 32 ]

 Iedere Gemeenschappelijke Onderneming bezit rechtspersoonlijkheid.

 In elke Lid-Staat heeft de Gemeenschappelijke Onderneming de ruimste handelingsbevoegdheid welke door de onderscheidene nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen en vervreemden en in rechte optreden.

 Voor zover in dit Verdrag of in haar statuten niet anders is bepaald, valt elke Gemeenschappelijke Onderneming onder de voorschriften, welke van toepassing zijn op handels- en industriële ondernemingen; de statuten kunnen subsidiair verwijzen naar de nationale wetgevingen der Lid-Staten.

 Onder voorbehoud van de krachtens dit Verdrag aan het Hof van Justitie verleende bevoegdheden worden de geschillen, waarbij de Gemeenschappelijke Ondernemingen betrokken zijn, door de bevoegde nationale rechterlijke instanties beslecht.


ARTIKEL 50


 De statuten van de Gemeenschappelijke Ondernemingen worden in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig de bijzondere bepalingen, welke daarin voor dat doel zijn opgenomen.

 Deze wijzigingen kunnen echter eerst van kracht worden, nadat zij op voorstel van de Commissie door de Raad, die beslist overeenkomstig de bepalingen van artikel 47, zijn goedgekeurd.


ARTIKEL 51


De Commissie zorgt voor de uitvoering van alle beschikkingen van de Raad betreffende de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen, totdat de organen belast met de werking van deze Ondernemingen tot stand zijn gebracht. [ 33 ]


Hoofdstuk VI
VOORZIENING



ARTIKEL 52


1. De voorziening van ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen geschiedt overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, volgens het beginsel van gelijke toegang tot de hulpbronnen en door middel van een gemeenschappelijk voorzieningsbeleid.

2 Te dien einde, en volgens de bepalingen van dit hoofdstuk,

 a) is elke handelwijze, welke beoogt aan bepaalde gebruikers een bevoorrechte positie te verschaffen, verboden;

 b) wordt een Agentschap opgericht, dat een optierecht heeft op ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen, voortgebracht op het grondgebied van de Lid-Staten, alsmede het uitsluitend recht heeft om contracten te sluiten voor de levering van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, herkomstig uit landen binnen of buiten de Gemeenschap.

 Het Agentschap mag tussen de gebruikers niet discrimineren op grond van het gebruik dat zij van de gevraagde leveranties wensen te maken, tenzij dit gebruik ongeoorloofd is of indruist tegen de voorwaarden, welke de niet tot de Gemeenschap behorende leveranciers aan de betrokken leverantie hebben verbonden. [ 34 ]


Afdeling I
Het Agentschap



ARTIKEL 53


 Het Agentschap staat onder toezicht van de Commissie; deze geeft richtlijnen aan het Agentschap, heeft het recht van veto over zijn beslissingen en benoemt zijn directeur-generaal, alsmede zijn adjunct-directeur-generaal.

 Iedere stilzwijgende of uitdrukkelijke handeling door het Agentschap verricht in de uitoefening van zijn optierecht of van zijn uitsluitend recht om leveringscontracten te sluiten, kan door belanghebbenden aan de Commissie worden voorgelegd; de Commissie neemt binnen een maand een beschikking.


ARTIKEL 54


 Het Agentschap bezit rechtspersoonlijkheid en financiële zelfstandigheid.

 De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de statuten van het Agentschap vast.

 De statuten kunnen op dezelfde wijze worden herzien.

 De statuten bepalen het kapitaal van het Agentschap en de wijze waarop het ingebracht wordt. Het grootste deel van het kapitaal moet in ieder geval aan de Gemeenschap en de Lid-Staten toebehoren. De verdeling van het kapitaal wordt in onderlinge overeenstemming door de Lid-Staten vastgesteld.

 De statuten regelen de wijze waarop het commerciële beheer van het Agentschap wordt gevoerd. Zij kunnen ter bestrijding van de bedrijfskosten van het Agentschap in een heffing van de transacties voorzien. [ 35 ]


ARTIKEL 55


 De Lid-Staten moeten aan het Agentschap alle inlichtingen verstrekken of doen verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn optierecht en zijn uitsluitend recht om leveringscontracten te sluiten.


ARTIKEL 56


 De Lid-Staten waarborgen de vrije uitoefening van de functies van het Agentschap op hun grondgebied.

 Zij kunnen een orgaan of organen oprichten, die bevoegd zijn, om de producenten en de gebruikers in de niet-Europese gebieden, welke onder hun rechtsmacht vallen, te vertegenwoordigen in de betrekkingen met het Agentschap.


Afdeling II
Ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen herkomstig uit de Gemeenschap



ARTIKEL 57


1. Het optierecht van het Agentschap geldt:

 a) voor de verkrijging van het gebruiks- en verbruiksrecht ten aanzien van materialen die krachtens de bepalingen van hoofdstuk VIII aan de Gemeenschap in eigendom toebehoren;

 b) voor de verkrijging van het eigendomsrecht in alle andere gevallen.

2. Het Agentschap oefent zijn optierecht uit door het sluiten van contracten met de producenten van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen.

 Behoudens de bepalingen van de artikelen 58, 62 en 63 is iedere producent gehouden de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen welke hij voortbrengt op het grondgebied van de Lid-Staten, aan het Agentschap aan te bieden, alvorens deze ertsen of stoffen worden gebruikt, overgedragen of opgeslagen. [ 36 ]


ARTIKEL 58


 Wanneer een producent verscheidene bewerkingen verricht vanaf de ertswinning tot en met de produktie van metaal, is hij slechts gehouden het produkt aan het Agentschap aan te bieden in het produktiestadium dat hij zelf kiest.

 Hetzelfde geldt voor verschillende ondernemingen, waartussen bindingen bestaan, welke tijdig aan de Commissie zijn medegedeeld en met deze besproken zijn volgens de in de artikelen 43 en 44 bepaalde procedure.


ARTIKEL 59


 Wanneer het Agentschap zijn optierecht niet uitoefent ten aanzien van de gehele produktie of een gedeelte daarvan:

 a) kan de producent hetzij met eigen middelen, hetzij door middel van contracten voor loonveredeling, de ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen verwerken, onder voorbehoud dat hij het Agentschap het produkt van deze verwerking aanbiedt,

 b) wordt de producent bij beschikking van de Commissie toestemming verleend om de beschikbare produktie buiten de Gemeenschap te verkopen onder voorbehoud dat geen gunstiger voorwaarden worden bedongen dan bij het eerder gedane aanbod aan het Agentschap. De uitvoer van bijzondere splijtstoffen kan echter slechts door het Agentschap geschieden overeenkomstig de bepalingen van artikel 62.

 De Commissie mag haar toestemming niet verlenen, indien de ontvangers van deze leveranties niet alle waarborgen bieden dat de algemene belangen van de Gemeenschap zullen worden geëerbiedigd of indien de bepalingen en voorwaarden van deze contracten in strijd zijn met de doelstellingen van dit Verdrag.


ARTIKEL 60


 De eventuele gebruikers delen aan het Agentschap op gezette tijden hun behoeften aan materialen mede, onder opgave van de hoeveelheden, de natuurkundige en scheikundige aard, de plaatsen van herkomst, het gebruik, de leveringstermijnen en de prijzen, welke de bepalingen en voorwaarden zouden uitmaken van een leveringscontract, waarvan zij de afsluiting wensen.

 Eveneens delen de producenten aan het Agentschap de aanbiedingen mede, welke zij kunnen doen, met alle specificaties die nodig zijn om hun produktieprogramma's te kunnen opstellen en met name de duur der contracten. Deze duur mag, zonder toestemming van de Commissie, niet langer zijn dan tien jaar. [ 37 ]

 Het Agentschap brengt alle eventuele gebruikers op de hoogte van de aanbiedingen en van de omvang der ontvangen aanvragen en nodigt hen uit binnen een bepaalde termijn hun bestellingen in te dienen.

 Wanneer het Agentschap al deze bestellingen ontvangen heeft, deelt het mede, onder welke voorwaarden het aan deze kan voldoen.

 Indien het Agentschap niet in staat is aan alle ontvangen bestellingen volledig te voldoen, verdeelt het de leveringen naar evenredigheid van de bij elk der aanbiedingen passende bestellingen, behoudens de bepalingen van de artikelen 68 en 69.

 Een reglement van het Agentschap, dat de goedkeuring van de Commissie behoeft, bepaalt de wijze waarop vraag en aanbod tegen elkaar worden afgewogen.


ARTIKEL 61


 Het Agentschap is verplicht aan alle bestellingen te voldoen, tenzij juridische of materiële bezwaren zich daartegen verzetten.

 Het Agentschap kan, met inachtneming van de voorschriften van artikel 52, bij het sluiten van een contract de gebruikers verzoeken een passend voorschot te storten, hetzij als waarborg, hetzij ter verlichting van de eigen verplichtingen op lange termijn die het Agentschap voor het voldoen aan deze bestelling ten opzichte van de producenten op zich heeft genomen.


ARTIKEL 62


1. Het Agentschap oefent zijn optierecht uit op de bijzondere splijtstoffen welke op het grondgebied van de Lid-Staten worden voortgebracht,

 a) hetzij om aan de aanvragen van de verbruikers in de Gemeenschap onder de in artikel 60 bepaalde voorwaarden te voldoen,

 b) hetzij om deze stoffen zelf op te slaan,

 c) hetzij om deze stoffen uit te voeren met toestemming van de Commissie, die zich houdt aan de bepalingen van artikel 59 b), tweede alinea.

2. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk VII worden deze stoffen en de bij de produktie overgebleven kweekstoffen echter ter beschikking gelaten van de producent,

 a) hetzij om opgeslagen te worden met machtiging van het Agentschap,

 b) hetzij om binnen de grenzen van zijn eigen behoeften te worden gebruikt, [ 38 ]

 c) hetzij om binnen de grenzen van hun behoeften ter beschikking te worden gesteld van ondernemingen binnen de Gemeenschap, welke met die producent, voor de uitvoering van een tijdig aan de Commissie medegedeeld programma, rechtstreekse bindingen hebben, welke noch ertoe strekken, noch ten gevolge hebben dat de produktie, de technische ontwikkeling of de investeringen worden beperkt, of wederrechtelijk een ongelijkheid tussen de gebruikers van de Gemeenschap wordt teweeggebracht.

3. De bepalingen van artikel 89 lid 1 a) zijn van toepassing op bijzondere splijtstoffen, welke op het grondgebied van de Lid-Staten zijn voortgebracht en waarop het Agentschap zijn optierecht niet heeft uitgeoefend.


ARTIKEL 63


 De ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, voortgebracht door de Gemeenschappelijke Ondernemingen, worden aan de gebruikers toegewezen volgens de regels, vastgesteld in de statuten of overeenkomsten welke voor deze Ondernemingen gelden.



Afdeling III
Ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen niet uit de Gemeenschap herkomstig



ARTIKEL 64


 Het Agentschap heeft, eventueel optredend in het kader van de tussen de Gemeenschap en een derde Staat of een internationale organisatie gesloten akkoorden, het uitsluitend recht, behoudens de in dit Verdrag bepaalde uitzonderingen, akkoorden of overeenkomsten te sluiten, welke leveringen van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, herkomstig van buiten de Gemeenschap, als hoofddoel hebben.


ARTIKEL 65


 Artikel 60 is van toepassing op de aanvragen van de gebruikers en op de contracten tussen de gebruikers en het Agentschap, betreffende de levering van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, herkomstig van buiten de Gemeenschap. [ 39 ]

 Het Agentschap kan echter bepalen, welke de geografische oorsprong van de te leveren goederen zal zijn, voor zover het daardoor aan de gebruiker ten minste even gunstige voorwaarden verzekert als die welke in de bestelling zijn neergelegd.


ARTIKEL 66


 Indien de Commissie op verzoek van de betrokken gebruikers vaststelt, dat het Agentschap niet in staat is binnen een redelijke termijn het bestelde materiaal geheel of gedeeltelijk te leveren, of dit slechts kan doen tegen onredelijke prijzen, hebben de gebruikers het recht rechtstreeks contracten te sluiten voor leveringen van buiten de Gemeenschap, voor zover deze contracten wezenlijk beantwoorden aan de in hun bestelling tot uiting gebrachte behoeften.

 Dit recht wordt verleend voor de duur van één jaar, welke kan worden verlengd ingeval de toestand die de verlening heeft gerechtvaardigd, blijft voortduren.

 De gebruikers die van het in dit artikel bedoelde recht gebruik maken, zijn gehouden de voorgenomen rechtstreekse contracten aan de Commissie mede te delen. Deze kan zich binnen een maand tegen het afsluiten daarvan verzetten, indien zij in strijd zijn met de doelstellingen van dit Verdrag.


Afdeling IV
Prijzen



ARTIKEL 67


 Behoudens de in dit Verdrag bepaalde uitzonderingen, komen de prijzen tot stand door afweging tegen elkaar van vraag en aanbod, volgens de bepalingen van artikel 60; hierop mogen de Lid-Staten geen inbreuk maken door middel van hun nationale regelingen.


ARTIKEL 68


 Prijsmanipulaties die ten doel hebben, in strijd met het beginsel van gelijke toegang dat uit dit hoofdstuk voortvloeit, aan bepaalde verbruikers een bevoorrechte positie te verschaffen, zijn verboden. [ 40 ]

 Indien het Agentschap dergelijke manipulaties vaststelt, meldt het deze aan de Commissie.

 Indien de Commissie de vaststelling gegrond acht, kan zij voor de betwiste aanbiedingen de prijzen wederom op een peil brengen, dat met het beginsel van gelijke toegang strookt.


ARTIKEL 69


 De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie prijzen vaststellen.

 Wanneer het gentschap met toepassing van artikel 60 de voorwaarden vaststelt, waaronder aan de bestellingen kan worden voldaan, kan het aan de gebruikers, die een bestelling hebben gedaan, een prijsverevening voorstellen.


Afdeling V
Bepalingen betreffende het voorzieningsbeleid



ARTIKEL 70


 De Commissie kan, binnen de in de begroting van de Gemeenschap bepaalde grenzen en onder door haar vast te stellen voorwaarden, financieel bijdragen tot de opsporing van delfstoffen op het grondgebied van de Lid-Staten.

 De Commissie kan aan de Lid-Staten aanbevelingen doen met het oog op de ontwikkeling van de opsporing van delfstoffen en van de mijnbouw.

 De Lid-Staten zijn gehouden jaarlijks aan de Commissie een rapport toe te zenden over de ontwikkeling van de opsporing en winning van delfstoffen, over de vermoedelijke reserves en over de op hun grondgebied verrichte of voorgenomen investeringen in de mijnbouw. Deze rapporten worden aan de Raad voorgelegd met het advies van de Commissie, met name betreffende het gevolg, dat de Lid-Staten hebben gegeven aan de krachtens de voorgaande alinea gedane aanbevelingen.

 Indien de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op verzoek van de Commissie vaststelt, dat ondanks op lange termijn economisch verantwoord [ 41 ]schijnende delvingsmogelijkheden, de opsporingsmaatregelen en de toeneming van de mijnontginning aanmerkelijk onvoldoende blijven, wordt de betrokken Lid-Staat, zolang hij geen verbetering in deze toestand brengt, geacht af te zien van het recht van gelijke toegang tot de andere hulpbronnen binnen de Gemeenschap zowel voor hemzelf als voor zijn onderdanen.


ARTIKEL 71


 De Commissie doet aan de Lid-Staten alle dienstige aanbevelingen over de belasting- of mijnbouwregelingen.


ARTIKEL 72


 Het Agentschap kan uit de binnen en buiten de Gemeenschap beschikbare hoeveelheden de nodige handelsvoorraden aanleggen om de voorziening of de lopende leveringen van de Gemeenschap te vergemakkelijken.

 De Commissie kan eventueel tot het aanleggen van veiligheidsvoorraden besluiten. De wijze van financiering van deze voorraden wordt op voorstel van de Commissie door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen goedgekeurd.


Afdeling VI
Bijzondere bepalingen




ARTIKEL 73


 Indien een akkoord of overeenkomst tussen een Lid-Staat, een persoon of een onderneming enerzijds, en een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat anderzijds, tevens levering inhoudt van produkten, welke onder de bevoegdheid van het Agentschap vallen, is, wat de levering van deze produkten betreft, voorafgaande instemming van de Commissie nodig voor het sluiten of het verlengen van dat akkoord of die overeenkomst. [ 42 ]

ARTIKEL 74


 De Commissie kan de overdracht, de invoer of de uitvoer van kleine hoeveelheden ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen, zoals die gewoonlijk worden gebruikt voor het onderzoek, vrijstellen van de toepassing der bepalingen van dit hoofdstuk.

 Van iedere overdracht, invoer of uitvoer, welke geschiedt krachtens deze bepaling, moet aan het Agentschap kennis worden gegeven.


ARTIKEL 75


 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de verbintenissen tot het behandelen, bewerken of verwerken van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen

 a) aangegaan tussen verschillende personen of ondernemingen, indien de behandelde, bewerkte of verwerkte materialen moeten terugkeren naar de oorspronkelijke persoon of onderneming,

 b) aangegaan tussen een persoon of onderneming en een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat, indien de materialen worden behandeld, bewerkt of verwerkt buiten de Gemeenschap en terugkeren naar de oorspronkelijke persoon of onderneming,

 c) aangegaan tussen een persoon of onderneming en een internationale'organisatie of een onderdaan van een derde Staat, wanneer de materialen worden behandeld, bewerkt of verwerkt binnen de Gemeenschap en terugkeren, hetzij naar de oorspronkelijke organisatie of onderdaan, hetzij naar een andere door deze organisatie of onderdaan aangewezen geadresseerde eveneens buiten de Gemeenschap.

 De betrokken personen of ondernemingen moeten echter aan het Agentschap kennis geven van het bestaan van dergelijke verbintenissen en, zodra de contracten zijn ondertekend, van de hoeveelheden materiaal welke daarmede gemoeid zijn. De Commissie kan zich verzetten tegen de onder b) vermelde verbintenissen, indien zij meent dat de bewerking of verwerking niet doeltreffend, veilig en zonder verlies aan materialen ten nadele van de Gemeenschap kan geschieden.

 De materialen, waarvoor deze verbintenissen zijn aangegaan, worden op het grondgebied van de Lid-Staten aan de in hoofdstuk VII bepaalde controlemaatregelen onderworpen. De bepalingen van hoofdstuk VIII zijn echter niet van toepassing op de bijzondere splijtstoffen waarvoor de onder c) bedoelde verbintenissen zijn aangegaan. [ 43 ]


ARTIKEL 76


 De bepalingen van dit hoofdstuk kunnen, met name ingeval door onvoorziene omstandigheden een toestand van algemene schaarste zou ontstaan, door de Raad met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering; het initiatief daartoe kan van een Lid-Staat of van de Commissie uitgaan. De Commissie is gehouden ieder verzoek van een Lid-Staat in behandeling te nemen.

 Na verloop van zeven jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag kan de Raad deze bepalingen in hun geheel bevestigen. Bij gebreke van bevestiging worden nieuwe bepalingen met betrekking tot het onderwerp van dit hoofdstuk vastgesteld overeenkomstig de procedure, omschreven in de voorgaande alinea. [ 44 ]


Hoofdstuk VII
VEILIGHEIDSCONTROLE



ARTIKEL 77


 Overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk moet de Commissie zich ervan vergewissen of op het grondgebied van de Lid-Staten:

 a) de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor de gebruikers verklaard hebben ze te bestemmen,

 b) de bepalingen met betrekking tot de voorziening en elke bijzondere verbintenis betreffende controle, die de Gemeenschap heeft aangegaan in een akkoord met een derde Staat of een internationale organisatie, worden nageleefd.


ARTIKEL 78


 Ieder die een installatie voor de produktie, de afscheiding of enige aanwending van grondstoffen of bijzondere splijtstoffen of voor de behandeling van bestraalde splijtstoffen opricht of in gebruik heeft, is gehouden aan de Commissie de fundamentele technische kenmerken van die installatie mede te delen, voor zover de kennis daarvan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de in artikel 77 omschreven doelstellingen.

 De Commissie moet de werkwijzen voor de regeneratie der bestraalde stoffen goedkeuren, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de in artikel 77 omschreven doelstellingen.


ARTIKEL 79


 De Commissie verlangt het bijhouden en overleggen van werkstaten, om de rekening en verantwoording der gebruikte of geproduceerde ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen mogelijk te maken. Hetzelfde geldt voor de vervoerde grondstoffen en bijzondere splijtstoffen. [ 45 ]

 Degenen die aan de controle onderworpen zijn, geven aan de autoriteiten van de betrokken Lid-Staat kennis van de mededelingen welke zij, krachtens artikel 78 en de eerste alinea van dit artikel, aan de Commissie doen toekomen.

 De aard en de strekking van de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde verplichtingen worden omschreven in een door de Commissie op te maken en door de Raad goed te keuren verordening.


ARTIKEL 80


 De Commissie kan verlangen, dat elk overschot aan bijzondere splijtstoffen, die als bijprodukt teruggewonnen of verkregen zijn en niet daadwerkelijk gebruikt worden of voor het doel gereed zijn, bij het Agentschap worden opgeslagen dan wel in andere bewaarplaatsen, die door de Commissie worden of kunnen worden gecontroleerd.

 De bijzondere splijtstoffen, die aldus zijn opgeslagen, moeten op verzoek van belanghebbenden onverwijld aan deze worden teruggegeven.


ARTIKEL 81


 De Commissie kan inspecteurs zenden naar het grondgebied van de Lid-Staten. De Commissie raadpleegt iedere betrokken Lid-Staat, voordat zij de eerste opdracht aan een inspecteur verleent op het grondgebied van die Staat; deze raadpleging geldt voor alle latere opdrachten aan die inspecteur.

 De inspecteurs hebben, op vertoon van een document waaruit hun hoedanigheid blijkt, te allen tijde toegang tot alle plaatsen, alle gegevens en alle personen, die zich uit hoofde van hun beroep bezighouden met krachtens dit hoofdstuk aan controle onderworpen materialen, uitrustingen of installaties, voor zover dit noodzakelijk is om de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen te controleren en er zich van te vergewissen, of de bepalingen van artikel 77 worden nageleefd. Indien de betrokken Staat zulks verzoekt, worden de door de Commissie aangewezen inspecteurs vergezeld van vertegenwoordigers van de autoriteiten van deze Staat, op voorwaarde dat de inspecteurs daardoor niet worden opgehouden of op andere wijze in de uitoefening van hun functie worden gehinderd.

Bij verzet tegen de uitoefening van controle dient de Commissie aan de president van het Hof van Justitie een bevelschrift te vragen, ten einde met dwangmiddelen de uitvoering van de controle te verzekeren. De president van het Hof van Justitie beslist hierover binnen drie dagen. [ 46 ]

 Indien uitstel gevaar oplevert, kan de Commissie zelf een schriftelijk controlebevel afgeven in de vorm van een beschikking. Dit bevel moet onverwijld ter goedkeuring achteraf aan de president van het Hof van Justitie worden voorgelegd.

 Na afgifte van het bevelschrift of van de beschikking dragen de instanties van de betrokken Staat er zorg voor dat de inspecteurs toegang krijgen tot de in het bevelschrift of de beschikking bepaalde plaatsen.


ARTIKEL 82


 De inspecteurs worden door de Commissie in dienst genomen.

 Zij zijn verplicht zich de in artikel 79 bedoelde rekening en verantwoording te doen voorleggen en deze na te zien. Zij brengen aan de Commissie van elke schending verslag uit.

 De Commissie kan een richtlijn vaststellen waarbij zij de betrokken Lid-Staat gelast, binnen een door haar te stellen termijn alle maatregelen te nemen, die noodzakelijk zijn om een einde te maken aan de vastgestelde schending; zij stelt de Raad daarvan op de hoogte.

 Indien de Lid-Staat zich binnen de gestelde termijn niet aan deze richtlijn van de Commissie onderwerpt, kan de Commissie of elke betrokken Lid-Staat, in afwijking van de artikelen 141 en 142, de zaak onmiddellijk aanhangig maken bij het Hof van Justitie.


ARTIKEL 83


1. Ingeval personen of ondernemingen inbreuk maken op de verplichtingen welke hun door dit hoofdstuk worden opgelegd, kan de Commissie sancties tegen hen uitspreken.

 Deze sancties zijn, naar hun gewicht gerangschikt, de volgende:

 a) de waarschuwing,

 b) het intrekken van bijzondere voordelen, zoals financiële bijstand of technische hulp,

 c) het stellen van de onderneming, voor een tijdsduur van ten hoogste vier maanden, onder het beheer van een persoon of groep van personen, daartoe aangewezen in onderlinge overeenstemming tussen de Commissie en de Staat waaronder de onderneming ressorteert,

 d) het geheel of gedeeltelijk intrekken van grondstoffen of van bijzondere splijtstoffen. [ 47 ]

2. De beschikkingen van de Commissie houdende verplichting tot levering welke zijn vastgesteld ter uitvoering van het voorgaande lid, vormen een executoriale titel. Zij kunnen op het grondgebied van de Lid-Staten ten uitvoer worden gelegd, onder de in artikel 164 vastgestelde voorwaarden.

 In afwijking van de bepalingen van artikel 157 heeft het beroep bij het Hof van Justitie tegen de beschikkingen van de Commissie waarbij sancties worden opgelegd als bepaald in het voorgaande lid, schorsende werking. Het Hof van Justitie kan echter, op verzoek van de Commissie of van elke betrokken Lid-Staat, de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de beschikking bevelen.

 De bescherming der geschade belangen moet door een passende rechtsprocedure worden gewaarborgd.

3. De Commissie kan de Lid-Staten alle aanbevelingen doen met betrekking tot de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, welke ten doel hebben de naleving op hun grondgebied van de uit dit hoofdstuk voortvloeiende verplichtingen te verzekeren.

4. De Lid-Staten zijn gehouden er voor te zorgen, dat de sancties ten uitvoer worden gelegd en, in voorkomende gevallen, dat schade, veroorzaakt door de inbreuken, wordt hersteld door hen die zich aan deze inbreuken hebben schuldig gemaakt.


ARTIKEL 84


 Bij de uitoefening van de controle wordt niet gediscrimineerd op grond van de bestemming welke is gegeven aan de ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen.

 Het gebied waarover de controle zich uitstrekt, en de wijze waarop deze wordt uitgeoefend, alsmede de bevoegdheden van de controle-organen, zijn beperkt tot de verwezenlijking van de in dit hoofdstuk omschreven doelstellingen.

 De controle mag zich niet uitstrekken tot materialen bestemd voor defensiedoeleinden, welke voor die doeleinden in bijzondere bewerking zijn of welke na die bewerking, krachtens een operatieplan, in een militaire inrichting worden geplaatst of opgeslagen.


ARTIKEL 85


 Indien nieuwe omstandigheden zulks noodzakelijk zouden maken, kan de in dit hoofdstuk bepaalde wijze van uitoefening van de controle door de Raad met eenparigheid van stemmen worden aangepast op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering; het initiatief daartoe kan van een Lid-Staat of van de Commissie uitgaan. De Commissie is gehouden elk verzoek van een Lid-Staat in behandeling te nemen. [ 48 ]


Hoofdstuk VIII
REGELING VAN HET EIGENDOMSRECHT



ARTIKEL 86


 De bijzondere splijtstoffen zijn eigendom van de Gemeenschap.

 Het eigendomsrecht van de Gemeenschap strekt zich uit tot alle bijzondere splijtstoffen die zijn voortgebracht of ingevoerd door een Lid-Staat, een persoon of een onderneming, en die onderworpen zijn aan de veiligheidscontrole bepaald in hoofdstuk VII.


ARTIKEL 87


 De Lid-Staten, personen of ondernemingen hebben op de op regelmatige wijze in hun bezit gekomen bijzondere splijtstoffen het meest uitgebreide recht tot gebruik en verbruik, onder voorbehoud van de verplichtingen welke voor hen voortvloeien uit de bepalingen van dit Verdrag, met name wat de veiligheidscontrole, het aan het Agentschap toegekende optierecht en de gezondheidsbescherming betreft.


ARTIKEL 88


 Het Agentschap houdt namens de Gemeenschap een bijzondere administratie bij, genaamd „Financiële administratie van de bijzondere splijtstoffen”.


ARTIKEL 89


1. In de financiële administratie van de bijzondere splijtstoffen

 a) wordt in het credit van de Gemeenschap en in het debet van de begunstigde Lid-Staat, persoon of onderneming de waarde geboekt van de bijzondere splijtstoffen die ter beschikking zijn gelaten of gesteld van die Staat, van die persoon of van die onderneming; [ 49 ]

 b) wordt in het debet van de Gemeenschap en in het credit van de leverende Lid-Staat, persoon of onderneming, de waarde geboekt van de door die Staat, persoon of onderneming voortgebrachte of ingevoerde bijzondere splijtstoffen die eigendom van de Gemeenschap worden. Een soortgelijke boeking wordt verricht wanneer een Lid-Staat, een persoon of een onderneming aan de Gemeenschap bijzondere splijtstoffen teruggeeft die voorheen ter beschikking van die Staat, persoon of onderneming waren gelaten of gesteld.

2. De veranderingen, die zich in de waarde van de hoeveelheden bijzondere splijtstoffen voordoen, worden in de administratie op zodanige wijze weergegeven, dat deze geen aanleiding kunnen geven tot enigerlei verlies of winst voor de Gemeenschap. Eventuele winsten of verliezen komen ten bate of ten laste van de houders.

3. De uit de hierboven vermelde verrichtingen voortvloeiende saldi zijn op verzoek van de crediteur onmiddellijk opeisbaar.

4. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt het Agentschap als een onderneming beschouwd wat betreft de verrichtingen voor eigen rekening.


ARTIKEL 90


 Indien nieuwe omstandigheden zulks noodzakelijk zouden maken, kunnen de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende het eigendomsrecht van de Gemeenschap door de Raad met eenparigheid van stemmen worden aangepast op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering; het initiatief daartoe kan van een Lid-Staat of van de Commissie uitgaan. De Commissie is gehouden elk verzoek van een Lid-Staat in behandeling te nemen.


ARTIKEL 91


 Het eigendomsrecht, dat van toepassing is op alle voorwerpen, materialen en goederen die krachtens dit hoofdstuk niet in eigendom toebehoren aan de Gemeenschap, wordt geregeld door de wetgeving van elke Lid-Staat. [ 50 ]

Hoofdstuk IX
DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT OP HET GEBIED VAN DE KERNENERGIE


ARTIKEL 92


 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de goederen en produkten, die voorkomen op de lijsten die als bijlage IV aan dit Verdrag zijn gehecht.

 Deze lijsten kunnen op initiatief van de Commissie of van een Lid-Staat door de Raad op voorstel van de Commissie worden gewijzigd.


ARTIKEL 93


 Een jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag schaffen de Lid-Staten onderling alle douanerechten op de in- en uitvoer, of heffingen van gelijke werking en elke kwantitatieve beperking van de in- en uitvoer af:

 a) voor de op de lijsten A5 en A8 voorkomende produkten,

 b) voor de op lijst B voorkomende produkten, voor zover hiervoor een gemeenschappelijk douanetarief geldt en deze produkten worden begeleid door een door de Commissie afgegeven certificaat, waaruit blijkt dat zij bestemd zijn voor doeleinden op het gebied van de kernenergie.

 De niet-Europese grondgebieden, welke vallen onder de rechtsmacht van een Lid-Staat, kunnen echter in- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking met een uitsluitend fiscaal karakter blijven heffen. De hoogte en de wijze van heffing dezer rechten en heffingen mogen geen discriminatie teweegbrengen tussen deze Staat en de overige Lid-Staten.


ARTIKEL 94


 De Lid-Staten stellen een gemeenschappelijk douanetarief vast overeenkomstig de volgende bepalingen: [ 51 ]  a) voor de produkten voorkomende op lijst A1 wordt het gemeenschappelijk douanetarief vastgesteld op het peil van het laagste tarief dat op 1 januari 1957 in een der Lid-Staten werd toegepast;

 b) voor de produkten voorkomende op lijst A2 neemt de Commissie alle dienstige maatregelen, opdat ten aanzien van deze produkten binnen drie maanden na inwerkingtreding van dit Verdrag tussen de Lid-Staten onderhandelingen worden geopend. Ingeval voor sommige van deze produkten geen overeenstemming is bereikt aan het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag, stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de toe te passen rechten van het gemeenschappelijk douanetarief vast;

 c) het gemeenschappelijk douanetarief voor de produkten voorkomende op de lijsten A1 en A2 wordt toegepast vanaf het einde van het eerste jaar na inwerkingtreding van dit Verdrag.


ARTIKEL 95


 De Raad kan op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten tot vervroegde toepassing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief op die produkten voorkomende op lijst B, waarvoor een dergelijke maatregel tot de ontwikkeling van de kernenergie binnen de Gemeenschap zou kunnen bijdragen.


ARTIKEL 96


 De Lid-Staten schaffen elke op de nationaliteit gegronde beperking van de toegang tot gekwalificeerde arbeid op het gebied van de kernenergie af ten aanzien van hen die de nationaliteit van een van de Lid-Staten bezitten, behoudens de beperkingen welke voortvloeien uit de fundamentele eisen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid.

 Na raadpleging van de Vergadering kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, die vooraf het advies van het Economisch en Sociaal Comité inwint, de richtlijnen betreffende de wijze van toepassing van dit artikel vaststellen.


ARTIKEL 97


Geen enkele op de nationaliteit gegronde beperking kan worden aangevoerd tegen natuurlijke personen of rechtspersonen, naar publiek of privaatrecht, die onder de rechtsmacht van een Lid-Staat vallen, wanneer zij aan de bouw van installaties van wetenschappelijke of industriële aard op het gebied van de kernenergie binnen de Gemeenschap wensen deel te nemen. [ 52 ]


ARTIKEL 98


 De Lid-Staten nemen alle nodige maatregelen om het afsluiten van verzekeringscontracten ter dekking van de atoomrisico's te vergemakkelijken.

 Binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit Verdrag stelt de Raad, na raadpleging van de Vergadering, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, die vooraf het advies van het Economisch en Sociaal Comité inwint, de richtlijnen vast betreffende de wijze van toepassing van dit artikel.

ARTIKEL 99


 De Commissie kan ter vergemakkelijking van het kapitaalverkeer, bestemd voor de financiering van de takken van industrie, vermeld in de lijst die als bijlage II aan dit Verdrag is gehecht, alle nodige aanbevelingen doen.


ARTIKEL 100


 Elke Lid-Staat verbindt zich, om in de valuta van de Lid-Staat waarin de schuldeiser of de begunstigde verblijf houdt, de betalingen, welke betrekking hebben op het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer, evenals de overmaking van kapitaal en loon, toe te staan, voor zover het goederen-, diensten-, kapitaal- en personenverkeer tussen de Lid-Staten met toepassing van dit Verdrag is vrijgemaakt. [ 53 ]

Hoofdstuk X
BETREKKINGEN MET DERDEN



ARTIKEL 101


 Binnen de grenzen van haar bevoegdheid kan de Gemeenschap verplichtingen aangaan door het sluiten van akkoorden of overeenkomsten met een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat.

 Met het oog op deze akkoorden of overeenkomsten worden door de Commissie onderhandelingen gevoerd volgens richtlijnen van de Raad; zij worden gesloten door de Commissie met goedkeuring van de Raad, welke daartoe met een gekwalificeerde meerderheid besluit.

 Het onderhandelen over en het sluiten van akkoorden of overeenkomsten welke zonder tussenkomst van de Raad en binnen de grenzen van de betreffende begroting kunnen worden uitgevoerd, geschiedt evenwel door de Commissie, die verplicht is de Raad daarvan op de hoogte te houden.


ARTIKEL 102


 De akkoorden of overeenkomsten gesloten met een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat, waarbij behalve de Gemeenschap een of meer Lid-Staten partij zijn, kunnen eerst in werking treden, nadat alle betrokken Lid-Staten aan de Commissie hebben medegedeeld, dat deze akkoorden of overeenkomsten volgens de bepalingen van hun onderscheidene nationale wetgevingen van toepassing zijn geworden.


ARTIKEL 102


De Lid-Staten zijn gehouden aan de Commissie mededeling te doen van hun ontwerp-akkoorden of ontwerp-overeenkomsten met een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat, voor zover deze akkoorden of overeenkomsten verband houden met de werkingssfeer van dit Verdrag. [ 54 ]

 Wanneer een ontwerp-akkoord of ontwerp-overeenkomst bepalingen bevat welke een beletsel vormen voor de toepassing van dit Verdrag, richt de Commissie haar opmerkingen tot de betrokken Staat binnen een termijn van een maand na de ontvangst van de mededeling welke haar is gedaan.

 Deze Staat kan het ontworpen akkoord of de ontworpen overeenkomst niet sluiten dan na de bezwaren van de Commissie te hebben opgeheven of zich te hebben geschikt naar de uitspraak die het Hof van Justitie op zijn verzoek onverwijld heeft gedaan ten aanzien van de verenigbaarheid der ontworpen clausules met de bepalingen van dit Verdrag. Het verzoek kan bij het Hof van Justitie worden ingediend op ieder tijdstip nadat de Staat de opmerkingen van de Commissie heeft ontvangen.


ARTIKEL 104


 Geen persoon of onderneming die na de inwerkingtreding van dit Verdrag akkoorden of overeenkomsten met een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat sluit of verlengt, kan zich op deze akkoorden of overeenkomsten beroepen ten einde zich te onttrekken aan de hun door dit Verdrag opgelegde verplichtingen.

 Iedere Lid-Staat neemt alle maatregelen welke hij noodzakelijk oordeelt om aan de Commissie, op haar verzoek, mededeling te doen van alle inlichtingen betreffende de akkoorden of overeenkomsten die na de inwerkingtreding en binnen de werkingssfeer van dit Verdrag door enige persoon of onderneming gesloten worden met een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat. De Commissie kan deze mededeling uitsluitend verlangen om na te gaan of deze akkoorden of overeenkomsten geen clausules bevatten welke een beletsel vormen voor de toepassing van dit Verdrag.

 Op verzoek van de Commissie spreekt het Hof van Justitie zich uit over de verenigbaarheid van deze akkoorden of overeenkomsten met de bepalingen van dit Verdrag.


ARTIKEL 105


 De bepalingen van dit Verdrag kunnen niet worden ingeroepen tegen de uitvoering van akkoorden of overeenkomsten die een Lid-Staat, een persoon of een onderneming vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag heeft gesloten met een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat, indien van deze akkoorden of overeenkomsten uiterlijk dertig dagen na de inwerkingtreding van dit Verdrag aan de Commissie mededeling is gedaan.